Overwegingen
1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1997.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Namens eiser zijn de navolgende gronden aangevoerd. Eiser verblijft na overdracht in moeilijke omstandigheden in Roemenië en wenst terug te keren naar Nederland. Verweerder had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser heeft steeds voldaan aan de meldplicht en is ook steeds verschenen bij de vertrekgesprekken. Eiser heeft in verband met de overdracht zijn telefoonnummer aan de regievoerder verstrekt en het telefoonnummer van de regievoerder ontvangen. Uit het dossier blijkt dat verweerder op 26 oktober 2022 een aankondiging van de overdracht aan Roemenië heeft gedaan. Eiser en zijn gemachtigde zijn hierover niet bericht. Op 1 november 2022 heeft de behandeling van het beroep tegen het overdrachtsbesluit en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen plaatsgevonden en ook toen zijn eiser en zijn gemachtigde niet geïnformeerd. Eiser heeft op 11 november 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 4 november 2022 van de rechtbank en eiser is vervolgens, terwijl hij voldeed aan zijn meldplicht, staandegehouden en vervolgens in bewaring gesteld. Er wordt niet voldaan de voorwaarde “significant risico op onderduiken” gelet op hoe het Hof in het arrest Jawo “onderduiken” nader heeft geduid. Eiser heeft voorts de drie zware gronden en de lichte grond 4c betwist. Eiser verzoekt de rechtbank niet te volstaan met het gegrond verklaren van het beroep, maar ook om verweerder te gelasten om hem terug te halen uit Roemenië.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de opmerkingen over het tijdstip van aankondiging van de vluchtgegevens de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet regarderen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat begrijpelijk is dat de gemachtigde deze gegevens in een zo vroeg mogelijk stadium wil vernemen. De rechtbank acht eveneens begrijpelijk dat verweerder, zoals door verweerder ter zitting toegelicht, de vluchtgegevens pas kenbaar maakt als er vooruitzicht is op een daadwerkelijke overdracht. Verweerder heeft ook toegelicht dat de vlucht (tenminste) 48 uur voor vertrek wordt aangekondigd. De rechtbank overweegt, nog steeds ten overvloede, dat het niet onmogelijk en wellicht wenselijk is (geweest) om de feitelijke vlucht eerder aan te kondigen. Weliswaar is eiser in staat gebleken om bezwaar tegen de feitelijke overdracht te maken, een eerdere aankondiging maakt dit evenwel eenvoudiger. De rechtbank betrekt de standpunten van partijen over het moment waarop de feitelijke overdracht is aangekondigd niet bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de inbewaringstelling omdat deze daarvoor niet relevant zijn.
6. De zware grond 3a heeft verweerder aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. De grond is deugdelijk gemotiveerd en de feitelijke juistheid is niet betwist. Het onttrekkingsrisico dat uit deze grond blijkt ziet op de wijze van binnenkomst in Nederland. Daarom is, anders dan eiser stelt, niet vereist dat in de feitelijke toelichting wordt vermeld dat eiser in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag (Roemenië) wel rechtmatig verblijf heeft.
7. In de uitspraak van 30 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2537) heeft de Afdeling overwogen dat op Dublinclaimanten geen zelfstandige vertrekverplichting rust. Dat betekent dat de vreemdeling niet gehouden is initiatief te nemen om te vertrekken naar de verantwoordelijke lidstaat, maar het betekent wel dat de vreemdeling moet meewerken aan zijn overdracht. In de maatregel is ter onderbouwing van deze grond 3k het navolgende overwogen:
(…)
Informatie uit gehoor IND/vertrekgesprekken DT&V:
Aanmeldgehoor Dublin d.d. 13 april 2022:
- Betrokkene stelt bezwaar te hebben tegen een overdracht aan Roemenië, omdat hij niet
wist dat hij asiel had aangevraagd in Roemenië;
- Betrokkene stelt veel geld te hebben betaald om naar Nederland te kunnen komen;
- Betrokkene stelt dat in Roemenië geen werk of salaris is. Betrokkene stelt niet van
Roemenië te houden;
- Betrokkene stelt van Nederland te houden en Nederland leuk te vinden;
- Als aan betrokkene gevraagd wordt of hij van plan is om op eigen initiatief zelfstandig te
vertrekken naar Roemenië, of dat hij met ondersteuning van de DT&V overgedragen wil
worden aan Roemenië, stelt hij zijn spullen dan te pakken en dan wel terug te gaan naar
Turkije;
- Betrokkene stelt niet terug te gaan naar Roemenië.
Vertrekgesprek DT&V d.d. 11 oktober 2022:
Betrokkene is zonder opgaaf van redenen of afmelding niet verschenen op het vertrekgesprek met
de DT&V.
Vertrekgesprek DT&V d.d. 17 oktober 2022:
- Betrokkene stelt dat het niet goed gaat met hem, omdat hij een negatieve beschikking van
de IND heeft gehad;
- Betrokkene stelt dat het zijn doel was om naar Nederland te komen;
- Betrokkene stelt dat hij niet gedwongen wil worden om naar Roemenië te gaan;
- Betrokkene stelt dat zijn ex-vrouw sinds kort in Nederland is;
- Betrokkene stelt dat hij gezond is, niet onder medische behandeling staat en geen
medicatie gebruikt;
- Betrokkene stelt slecht te slapen en veel last te hebben van stress;
- Betrokkene stelt dat als hij aan Roemenië wordt overgedragen, hij zichzelf iets gaat
aandoen;
- Betrokkene stelt dat zijn leven dan ophoudt en dat hij zichzelf dan iets gaan aandoen.
In de beschikking asiel d.d. 27 september 2022 is opgenomen dat:
Indien betrokkene op eigen gelegenheid naar de verantwoordelijke lidstaat wil reizen, moet hij contact opnemen met de Dienst Terugkeer en Vertrek om te horen waar en wanneer hij zich in die lidstaat moet melden.
Uit de niet-meewerkende houding van betrokkene, de informatie uit het aanmeldgehoor van de IND, het niet zelfstandig in contact treden met de DT&V voor een zelfstandig vertrek naar Roemenië, en de vertrekgesprekken met de DT&V, is overduidelijk gebleken dat betrokkene niet wenst mee te werken aan een overdracht aan Roemenië. Omdat betrokkene meerdere malen stellig aangeeft dat hij niet wenst terug te keren naar Roemenië en hieraan geen medewerking wenst te verlenen, hij kenbaar maakt zichzelf iets aan te doen als hij wordt overgedragen aan Roemenië, en hij kenbaar maakt in Nederland te willen blijven, ontstaat er een significant risico dat betrokkene zich zal onttrekken aan toezicht, wat ertoe kan leiden dat de uiterste overdrachtsdatum van betrokkene in gevaar kan komen en een overdrachtsmogelijkheid weg dreigt te vallen.
(…)
8. De rechtbank merkt allereerst op dat uit de motivering blijkt dat eiser eenmaal niet is verschenen op een vertrekgesprek. Dat ter zitting namens eiser is gesteld dat hier in een volgend vertrekgesprek niet op terug is gekomen en dit dus niet zou mogen worden tegengeworpen volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt voorts dat eiser niet is gehouden om uit eigen initiatief naar Roemenië te gaan, zodat dat deel van de verklaringen niet ter motivering van “een niet meewerkende houding” kan dienen. De verklaringen van eiser dat hij bezwaar heeft tegen een overdracht en “in Nederland wil blijven” rechtvaardigen niet zonder meer de conclusie dat eiser geen medewerking verleent aan de overdracht. De rechtbank overweegt hierbij dat de motivering van deze grond berust op het aanmeldgehoor en één vertrekgesprek die hebben plaatsgevonden voordat aan eiser kenbaar was gemaakt dat al een vlucht was geboekt en de overdracht dus al concreet was gepland. De motivering dat eiser “meermalen stellig aangeeft niet wenst terug te keren en hieraan geen medewerking zal verlenen” volgt niet eenduidig uit deze verklaringen. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser terecht heeft gewezen op andere verklaringen die eiser in diezelfde gesprekken heeft afgelegd. Overigens heeft te gelden dat voor zover eiser verklaart dat hij liever naar Turkije vertrekt dan naar Roemenië, dit in deze procedure niet kan worden aangemerkt aan het niet meewerken aan de overdracht waaruit een significant onttrekkingsrisico blijkt. Eiser mag immers te allen tijde de Unie verlaten. Indien hij een beoordeling van zijn asielaanvraag wenst, dient hij zich op eigen gelegenheid te begeven naar Roemenië of medewerking te verlenen aan de Dublinoverdracht. Eiser heeft uitgelegd dat zijn 3 jonge kinderen bij zijn moeder in Turkije verblijven en hij, als hij niet in Nederland kan verblijven en zijn kinderen daarom niet naar Nederland kunnen komen, hij liever naar Turkije zal vertrekken. Eiser is niet gehouden om in de Unie te blijven totdat zijn asielaanvraag is beoordeeld, dus deze verklaring kan niet dienen ter onderbouwing van de grond dat eiser geen medewerking verleent aan zijn overdracht.
9. De rechtbank kent minder gewicht toe aan de verklaringen die een Dublinclaimant in de Dublinprocedure aflegt omdat die procedure nu juist als inzet heeft de overdracht te laten verbieden. In die fase van de procedure kan, naar het oordeel van de rechtbank, minder van de vreemdeling worden verwacht dat hij bezwaar maakt tegen de overdracht en tegelijkertijd aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de overdracht en op eigen gelegenheid te zullen vertrekken naar de verantwoordelijke lidstaat. Nadat het overdrachtsbesluit in rechte is komen vast te staan zal eerder blijken van de intentie van een Dublinclaimant om gevolg te geven aan dat overdrachtsbesluit en of sprake is van een meewerkende houding.
De rechtbank overweegt verder dat eiser terecht heeft opgemerkt dat eiser in het weergegeven aanmeldgehoor van 13 april 2022 en het vertrekgesprek van 17 oktober 2002 ook verklaringen heeft afgelegd waaruit juist indicaties blijken dat hij wel zal meewerken aan de daadwerkelijke overdracht. De rechtbank wijst op de volgende passages:
Vertrekgesprek DT&V d.d. 17 oktober 2022:
(…)
Onderstaande betreft geen letterlijk verslag van het gesprek, maar een samenvatting van hetgeen besproken is.
(…)
De regievoerder vraagt aan betrokkene of zijn vrouw op de hoogte is van zijn zelfmoordplan. Betrokkene lacht en zegt: “Nee, dat weet ze niet. Ik ben dat niet echt van plan.”
(…)
De regievoerder vraagt of betrokkene zal meewerken als er een overdracht voor hem wordt ingepland. Betrokkene lacht en zegt: ”wat zal ik zeggen. Wanneer het beroep ongegrond wordt verklaard zal ik uiteindelijk moeten instappen. Ik wil niet met handboeien om gaan.”
De regievoerder vraagt aan betrokkene of hij zal instappen wanneer de DT&V voor hem vervoer regelt naar de luchthaven. Betrokkene zegt: ”Natuurlijk ga ik meewerken, maar ik ben wel benieuwd wat er gebeurt als ik dat niet doe.” De regievoerder legt betrokkene uit dat hij eerder (via formulier M35-H) is gewezen op zijn verplichting om zich tijdens zijn procedure beschikbaar te houden en wijzigingen direct bij de IND te melden. Vervolgens legt de regievoerder aan betrokkene uit dat betrokkene tevens verplicht is om medewerking te verlenen aan de overdracht en dat, indien betrokkene niet verschijnt bij het voor hem gereedstaande vervoer ten behoeve van de overdracht, ervan uit wordt gegaan dat betrokkene zich heeft onttrokken aan de overdracht. Aan betrokkene wordt uitgelegd dat het onttrekken aan de overdracht tot gevolg kan hebben dat betrokkene in bewaring wordt gesteld ten behoeve van de overdracht en/of MOB wordt gemeld en hiermee zijn UOD wordt verlengd. Betrokkene zegt: “Nee, dat wil ik niet. Ik zal meewerken.”
(…)
De regievoerder legt betrokkene uit hoe de overdracht in zijn werk gaat. De regievoerder spreekt met betrokkene af dat ze hem via de meldplicht zijn vluchtgegevens zal uitreiken. De regievoerder legt betrokkene uit dat hij de dag voor vertrek vanaf 15.00 uur op zijn kamer moet verblijven, omdat COA hem na die tijd zal informeren over de tijd waarop betrokkene moet klaar staan voor vertrek naar de luchthaven. De regievoerder legt uit dat betrokkene alleen maar zal worden overgedragen als de rechtbank het beroep ongegrond verklaart.
De regievoerder vraagt aan betrokkene of hij een telefoonnummer heeft waar ze betrokkene op kan bereiken. Daarnaast geeft de regievoerder betrokkene haar telefoonnummer en geeft aan dat betrokkene contact op kan nemen als hij nog vragen heeft of zich bedenkt over de vrijwillige overdracht.
(…)
10. De rechtbank wijst voorts op de verklaringen die eiser heeft afgelegd in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel:
(…)
V: Mijn naam is (xxx), bevoegd uitvoerend ambtenaar van de DT&V, belast met het
Vreemdelingentoezicht. Ik ben hier om te beoordelen of ik u in vreemdelingenbewaring zal stellen. Daartoe zal ik u een aantal vragen stellen. De maatregel van bewaring houdt in dat u van uw
vrijheid ontnomen blijft tot het moment dat u wordt overgedragen. Dat is een belangrijke
beslissing, waarbij uw zienswijze over uw persoonlijke individuele omstandigheden worden
meegewogen. Hierover vindt nu een gehoor met u plaats, waarin u in de gelegenheid bent deze zienswijze te geven. Begrijpt u dat?
A: Ik heb altijd meegewerkt met de DT&V. Vandaag heb ik mij ook netje gemeld bij de meldplicht. Dit was onverwacht dat de politie kwam en mij hier naartoe hebben gebracht.
(…)
V: U bent vanochtend staande gehouden. Begrijpt u wat dat is?
A: Nee, ik weet het niet. Het was voor mij onverwacht dat ik hier naartoe ben gebracht. Ik heb altijd meegewerkt.
(…)
V: U hebt tijdens het gehoor met de IND en vertrekgesprekken met de DT&V laten blijken dat terugkeer naar Roemenië voor u geen optie is. Klopt dat?
A: Ja, dat klopt. Ik ben bereid om samen te werken met de DT&V, maar ik wil niet terug naar Roemenië.
V: Hebt u zelf actie ondernomen om vertrek naar Roemenië mogelijk te maken?
A: Nee, ik wil niet terug.
V: Wilt en kunt u terug naar Roemenië?
A: Nee.
(…)
O: U stelt dus altijd te hebben meegewerkt met de DT&V, maar u hebt altijd kenbaar gemaakt niet te willen vertrekken naar Roemenië. Alleen het feit dat u zich tijdens de wekelijkse meldplicht op het AZC Harderwijk meldt en op de vertrekgesprekken met de DT&V verschijnt, kan niet worden gezien als medewerking. Dit is gewoon uw verplichting. Daarnaast bent u verplicht mee te werken aan uw vertrek uit Nederland, dus aan een overdracht aan Roemenië. Nu u stellig blijft aangeven dat u niet wilt vertrekken naar Roemenië, blijkt dus dat u helemaal geen medewerking verleent. In ieder geval niet in de mate zoals die van u wordt verwacht.
A: (Betrokkene zwijgt).
(…)
V: Er staat voor u een overdracht aan Roemenië ingepland. De vlucht staat gepland op 17
november 2022, te 09:25 uur met KL 1373 vanuit Amsterdam naar Boekarest. Bent u bereid uw medewerking te verlenen aan de geplande overdracht aan Roemenië?
A: Nee, want ik wil niet terug naar Roemenië.
(…)
11. De rechtbank overweegt dat verweerder
nietgenoegzaam heeft gemotiveerd dat de zware grond 3k aan de maatregel ten grondslag mocht worden gelegd. In de maatregel is ter onderbouwing gewezen op de diverse verklaringen die eiser heeft afgelegd en waaruit zijn houding ten aanzien van de overdracht blijkt. Eiser heeft aangegeven dat dit een selectieve weergave is van de verklaringen die hij heeft afgelegd. De rechtbank kan eiser hierin volgen omdat in de maatregel alleen is weergegeven welke verklaringen deze grond onderbouwen en niet is weergegeven dat eiser op andere momenten ook heeft verklaringen heeft afgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat eiser zich niet zal verzetten en uiteindelijk zal medewerken aan de feitelijke overdracht. Niet duidelijk is of enig gewicht is toegekend aan deze verklaringen. De rechtbank merkt hierbij uitdrukkelijk op dat ter motivering van deze grond niet is verwezen naar de verklaringen die eiser heeft afgelegd in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel en zoals die hiervoor zijn weergegeven.
12. De rechtbank overweegt voorts dat de zware grond 3m (wél) aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd. Eiser is op 15 november 2022 in bewaring gesteld, terwijl de uiterste overdrachtsdatum op 18 november 2022 zou verstrijken. Niet valt in te zien dat dit een nadere motivering behoeft. Het betoog van eiser op dit punt slaagt dan ook niet.
De rechtbank overweegt dat deze 2 zware gronden 3a en 3m reeds onderbouwen dat uit de gedragingen van eiser een significant risico op onttrekking blijkt. Voor zover verweerder heeft beoogd ter zitting de zware grond onder 3m te laten vallen omdat is opgemerkt dat deze grond feitelijk juist is maar het onttrekkingsrisico hier niet zonder meer uit volgt, overweegt de rechtbank dat beide lichte gronden aan de maatregel mochten worden opgelegd en het significante onttrekkingsrisico mede onderbouwen en deze lichte gronden in combinatie met de zware grond 3a de maatregel kunnen dragen. Uit vaste Afdelingsjurisprudentie blijkt dat deze lichte gronden ook bij Dublinclaimanten aan de maatregel ten grondslag mogen worden gelegd. De rechtbank overweegt tot slot op dit punt dat de verwijzing naar het arrest Jawo van het Hof hem niet kan baten. De gronden zijn aan de maatregel ten grondslag gelegd, blijkens de motivering in de maatregel, vanwege concrete verklaringen en gedragingen van eiser. Uit die verklaringen en gedragingen heeft verweerder afgeleid dat er een significant risico bestond dat eiser zich zou onttrekken aan het toezicht om te voorkomen dat hij zou worden overgedragen en dus zou onderduiken op de wijze zoals het Hof heeft geduid. Het gaat hierbij om een risico dat wordt ingeschat en niet om een reeds verwezenlijkt voornemen daartoe. Overigens is de aankondiging van de vlucht eerst gedaan tijdens het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel, zodat eiser zich na de aankondiging niet daadwerkelijk heeft
kunnenonttrekken. Deze omstandigheid doet dan ook niet af aan de verklaringen die verweerder aan zijn motivering ten grondslag heeft gelegd.
De rechtbank concludeert dan ook dat gelet op deze zware gronden aan de maatregel ten grondslag mochten worden gelegd en de maatregel in beginsel mocht worden opgelegd.
13. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met de oplegging van een lichter middel omdat hij steeds heeft voldaan aan de meldplicht, ook is verschenen op vertrekgesprekken, met de regievoerder heeft doorgesproken hoe de dag van vertrek er uit zou zien en ook telefoonnummers heeft uitgedeeld. Gemachtigde van eiser en verweerder hebben ter zitting beide op verklaringen van eiser gewezen die hun respectievelijke standpunt onderbouwen. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat bij het beslissen of tot oplegging van de maatregel, dan wel continuering van de meldplicht bij wijze van lichter middel wordt volstaan, als het ware een risicotaxatie wordt gemaakt en dat eiser (óók) verklaringen heeft afgelegd waaruit kan worden afgeleid dat eiser niet zal meewerken aan de feitelijke overdracht.
14. De rechtbank wijst voor de beoordeling van de vraag of deze beroepsgrond van eiser slaagt naar de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1667), waarbij de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 29 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10648) met verbetering van de gronden is bevestigd. In deze uitspraak heeft de Afdeling onder meer het navolgende overwogen:
(…)
De beoordeling van de motivering van de maatregel
7. De staatssecretaris heeft er ter zitting van de Afdeling terecht op gewezen dat in het dossier, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel indicaties te vinden zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat de vreemdeling niet aan de overdracht zal meewerken of deze zal frustreren. Hij heeft er in dat verband onder meer op gewezen dat de vreemdeling in de vertrekgesprekken van 22 juli 2021 en 4 augustus 2021 heeft verklaard niet naar Italië terug te willen keren omdat hij daar geen goede medische behandeling heeft gehad en hij daarom geen toestemmingsverklaring ten behoeve van een medische overdracht zal ondertekenen en dat de vreemdeling heeft verklaard dat hij niet mee zal werken aan een coronasneltest. Dit heeft de staatssecretaris alleen, zoals hij ter zitting van de Afdeling ook heeft erkend, niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1593, mag de staatssecretaris de voor inbewaringstelling van een vreemdeling vereiste motivering niet pas na de oplegging van de maatregel van bewaring kenbaar maken.
7.1.Aan het besluit tot inbewaringstelling heeft de staatssecretaris onder het kopje "geen lichter middel" ter motivering van zijn standpunt in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat de vreemdeling zich tot op dat moment niet heeft onttrokken aan de wekelijkse meldplicht maar dat dit niet heeft geleid tot zelfstandige medewerking aan zijn overdracht aan Italië.
7.2.In haar uitspraak van 30 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2537, heeft de Afdeling overwogen dat op Dublinclaimanten geen zelfstandige vertrekverplichting rust. Dat betekent dat de vreemdeling niet gehouden is initiatief te nemen om te vertrekken naar de verantwoordelijke lidstaat, maar het betekent wel, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, dat de vreemdeling moet meewerken aan zijn overdracht. De omstandigheid dat de vreemdeling verklaart niet terug te willen keren naar de verantwoordelijke lidstaat weegt mee in deze beoordeling en kan, afhankelijk van de gedragingen van de vreemdeling, leiden tot de conclusie dat het risico bestaat dat de vreemdeling niet aan de overdracht zal meewerken. 7.3.Aan het besluit heeft de staatssecretaris verder aanvullend ten grondslag gelegd dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij niet wil worden overgedragen aan Italië, dat aan de vreemdeling een overdrachtsbesluit is opgelegd waaraan hij zich tot op dat moment heeft onttrokken en dat de vreemdeling zich weigerachtig opstelt.
7.4.In het besluit heeft de staatssecretaris niet nader toegelicht waaruit blijkt dat de vreemdeling zich heeft onttrokken aan het overdrachtsbesluit en evenmin is in het besluit nader toegelicht waaruit blijkt dat de vreemdeling zich weigerachtig opstelt. Verder heeft de vreemdeling weliswaar meermaals te kennen gegeven dat hij niet wil worden overgedragen aan Italië, maar daar staat tegenover dat hij zich steeds aan de meldplicht heeft gehouden en op de vertrekgesprekken is verschenen. Omdat aan de gronden die de staatssecretaris aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd ook niet een zodanig zwaar gewicht toekomt dat alleen al daaruit voortvloeit dat hij niet met een minder dwingende maategel kan volstaan, is de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij een minder dwingende maatregel niet meer doeltreffend kon toepassen.
7.5.De grief faalt.
15. De rechtbank overweegt dat verweerder, anders dan in de procedure waar de bovenstaande uitspraak van de Afdeling betrekking op heeft, gelet op de verklaringen die eiser in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel heeft afgelegd en met name nadat eiser is geconfronteerd met de vluchtgegevens, heeft mogen beslissen tot inbewaringstelling en niet heeft hoeven volstaan met de oplegging en continuering van een lichter middel. Weliswaar is niet in geschil dat eiser zich aan de meldplicht heeft gehouden en is verschenen voor nagenoeg alle vertrekgesprekken. Eiser heeft ook met de regievoerder afspraken gemaakt over het verloop van de dag van het feitelijke vertrek. Echter eiser heeft zonder voorbehoud aangegeven niet te zullen meewerken aan de concreet geplande overdracht en vlucht. In de maatregel is bij de motivering van de beslissing dat wordt afgezien van de toepassing van een lichter middel genoegzaam gewezen op de verklaringen van eiser nadat hem duidelijk is geworden dat verweerder daadwerkelijk de feitelijke overdracht aan het voorbereiden was.
De rechtbank concludeert dat, hoewel de zware grond 3k niet afdoende is gemotiveerd en daarom niet aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd, verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet kon volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank overweegt hierbij dat aan de zware gronden in dit kader ook voldoende gewicht toekomt. Dat eiser op 17 november 2022 ook daadwerkelijk is overgedragen conform de op 26 oktober 2022 aan de Roemeense autoriteiten aangekondigde datum maakt dit niet anders. Verweerder heeft ter zitting terecht aangegeven dat op het moment dat wordt beslist over een inbewaringstelling een inschatting wordt gemaakt op grond van de afgelegde verklaringen van de vreemdeling. Dat het ingeschatte significante risico dat eiser zich zou onttrekken aan de reeds geplande overdracht zich niet heeft verwezenlijkt maakt deze inschatting niet alsnog ondeugdelijk en/of ondeugdelijk gemotiveerd.
16. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank heeft in haar ambtshalve onderzoek naar de rechtmatigheid van de maatregel geen gebreken geconstateerd.
17. De oplegging en voortduring van de maatregel tot aan de opheffing zijn niet onrechtmatig geweest, zodat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor het toekennen van schadevergoeding of het uitspreken van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
18. De rechtbank overweegt tot slot -geheel ten overvloede- dat indien de rechtbank geconcludeerd zou hebben dat de beroepsgronden zouden slagen of indien de maatregel op grond van ambtshalve onderzoek onrechtmatig zou zijn geacht, dit de rechtmatigheid van het in rechte vaststaande overdrachtsbesluit niet zou aantasten. De rechtbank zou in deze bewaringsprocedure dan ook nimmer zijn overgegaan tot het gelasten van de terugkeer van eiser naar Nederland.
19. Beslist wordt als volgt.