Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.[eiser 1] te [plaats 1] ,
[eiser 2]te [plaats 1] ,
1.[gedaagde 1] te [plaats 2] ,
[gedaagde 2]te [plaats 2] ,
1.De procedure
uitsluitendde nadere producties 48, 49 en 50.
2.De (verdere) beoordeling
juridischegrondslag, waarbij zij wijst op het bepaalde in artikel 7:17 lid 2 BW en op artikel 6.1, 6.3 en 6.13 van de koopovereenkomst. Het juridisch juiste oordeel had volgens haar moeten zijn dat uit het ontbreken van een antwoord op de in rechtsoverweging 4.20 omschreven subvraag niet blijkt in hoeverre de elektrische installatie was vernieuwd en dat [eisers] – indien dit voor hen van belang was bij het nemen van de koopbeslissing – daarop door hadden moeten vragen.
feitelijke grondslag. [eisers] wisten al vóór de aankoop dat in ieder geval de meterkast dateert van 1991; zij mochten daarom (op grond van de vragenlijst) niet erop vertrouwen dat de gehele elektrische installatie in 2002 was vernieuwd. [gedaagde 1] wijst in dit verband concreet op een aanvullende vraag die [eisers] vóór het sluiten van de koopovereenkomst heeft gesteld:
“De meterkast dateert van 1991 neem ik aan (toen ook het dak vernieuwd is, etc.)”,haar antwoord daarop:
“We hebben daarna nog nieuwe leidingen laten trekken en de meterkast boven laten vernieuwen”(producties 7 en 8 bij de conclusie van antwoord). Ook wijst zij op wat door haar op dit punt eerder is aangevoerd onder nummer 71-75 van de conclusie van antwoord.
“het aannemelijk is dat de storingen worden veroorzaakt door de verouderde bedrading en metalen leidingen”(zie overweging 2.16 van het tussenvonnis)
.In het rapport van ZNEB is voor
“het herstel van de elektrische installatie (punt c)een stelpost van € 15.000,--) opgenomen. (Ook) tijdens de mondelinge behandeling is in het kader van de elektrische installatie voornamelijk gesproken over de leidingen en de bedrading.
“We hebben daarna nog nieuwe leidingen laten trekken en de meterkast boven laten vernieuwen”sluit niet uit dat de leidingen en bedrading in 2002 zijn vernieuwd. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat [gedaagde 1] – in het kader van de betwisting van de vordering van [eisers] – weliswaar aanvoert dat zij de subvraag “
(geheel, gedeeltelijk, alle groepen)”niet heeft beantwoord [1] en dat [gedaagde 1] daarop door hadden moeten vragen, [2] maar dat door haar niet, althans onvoldoende is toegelicht welk gedeelte van de elektrische installatie volgens haar wél in 2002 zou zijn vernieuwd. Dat had, zeker gelet op het expliciet vermelden van het jaartal “2002” in de vragenlijst, wél op haar weg gelegen. De niet-onderbouwde (en nieuwe) stelling van [gedaagde 1] in de akte van 7 september 2022 dat in 2002 een nieuwe stoppenkast zou geïnstalleerd acht de rechtbank in dit geval onvoldoende, temeer omdat onduidelijk is hoe deze zich verhoudt met haar stelling onder nummer 71 van de conclusie van antwoord dat de stoppen “omstreeks de verhuizing” (in 1991) zouden zijn vervangen. Ook de verwijzing naar verschillende werkzaamheden die plaatsvonden vóór 2002 (zie met name nummers 71 en 72 van de conclusie van antwoord) kan [gedaagde 1] niet baten, omdat deze niet in 2002 zijn verricht. Voor zover [gedaagde 1] zich op het standpunt stelt dat voor haar gelet op het tijdsverloop niet meer te achterhalen is wanneer welke vernieuwingen aan de elektrische installatie hebben plaatsgevonden, komt dat naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening en risico.
1.195,00(2,5 punt × tarief I à € 478)