ECLI:NL:RBDHA:2022:13326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL21.10012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in Ethiopië verblijft, heeft de aanvraag ingediend met als doel verblijf als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen omdat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met zijn referente niet voldoende kon worden aangetoond. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij verweerder in eerdere besluiten de aanvraag van eiser had afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van de identiteit en de familierechtelijke relatie. Eiser heeft aangevoerd dat zijn vader bereid was om mee te werken aan een DNA-onderzoek, maar inmiddels is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn besluitvorming geen integrale beoordeling heeft gemaakt van alle overgelegde documenten en verklaringen, zoals vereist door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser mocht uitvallen, omdat er geen rechtsgeldige toestemmingsverklaring van de vader was overgelegd.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht is, omdat de vereiste documenten niet zijn overgelegd en de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan het belang van eiser om bij zijn familie in Nederland te verblijven. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10012
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.M. van de Wouw), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van referente voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiser met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ afgewezen.
In het besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2021 op zitting behandeld. Op de zitting heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen mevrouw [referente] , referente (zus van eiser), en mevrouw [A] (moeder van eiser). Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten.
Op 8 februari 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 januari 20221. De rechtbank heeft aan partijen gevraagd om op deze uitspraak te reageren.
Op 28 maart 2022 heeft verweerder gereageerd. Eiser heeft dat op 1 april 2022 gedaan, waarna de rechtbank het onderzoek op 2 mei 2022 heeft gesloten.

Overwegingen

Verzoek vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft een verzoek gedaan om vrijstelling van betaling van het griffierecht. Ter onderbouwing heeft eiser een ondertekende verklaring overgelegd waaruit volgt dat hij geen inkomen en geen vermogen heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek kan worden toegewezen. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Inleiding
2. Referente heeft sinds 29 maart 2019 een verblijfsvergunning asiel in Nederland. Zij heeft op 27 juni 2019 een aanvraag gedaan voor een mvv voor haar moeder, haar stiefvader, zus en twee halfbroers, [B] en [eiser] (eiser). De aanvraag voor de moeder, stiefvader en [B] is op 26 maart 2021 door verweerder ingewilligd. Zij zijn sinds augustus/september 2021 in Nederland. De aanvraag voor een mvv voor eiser is door verweerder afgewezen. Hij is in Ethiopië achtergebleven.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente en tussen eiser en zijn biologische ouders niet is aangetoond. Verder heeft verweerder gesteld dat als (wel) sprake zou zijn van gezinsleven tussen eiser en referente en tussen eiser en zijn gestelde moeder, dat dat niet betekent dat eiser recht heeft op een verblijfsvergunning. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) valt volgens verweerder namelijk in het nadeel van eiser uit. Daarbij is van doorslaggevend belang dat niet kan worden vastgesteld of de overgelegde toestemmingsverklaring daadwerkelijk afkomstig is van de biologische vader van eiser. Dit betekent dat er mogelijk sprake is van onttrekking aan het toezicht van de achterblijvende ouder en verweerder concludeert daarom dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eiser.
Het beroep van eiser
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn ouders niet is aangetoond. Zijn vader was bereid om aan het DNA-onderzoek mee te werken, maar is daar voor overleden. Dat zijn vader is overleden blijkt volgens eiser uit de overlijdensakte die hij heeft overgelegd, de foto van zijn grafsteen en de verklaringen van derden. Verder voert eiser aan dat verweerder in de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Volgens eiser is de toestemmingsverklaring afkomstig van zijn vader. Dat dat niet geverifieerd kan worden, kan eiser niet worden tegengeworpen omdat zijn vader inmiddels is overleden. Eiser voert verder aan dat hij gescheiden wordt van zijn moeder en de rest van het gezin en dat hij alleen achterblijft in Eritrea bij een vriendin van zijn moeder. Ook dit moet zwaar wegen.
Identiteit
5. Voordat kan worden vastgesteld of sprake is van familie- of gezinsleven, moet volgens het beleid van verweerder de identiteit en de familierechtelijke relatie van de familie- of gezinsleden worden aangetoond. Dit staat in Werkinstructie 2020/16. De vreemdeling dient hiertoe in beginsel officiële documenten te overleggen. Kunnen deze documenten niet worden overgelegd, dan dient de vreemdeling daarvan de reden aan te geven, zodat verweerder kan vaststellen of sprake is van bewijsnood. Verweerder stelt de vreemdeling ook in de gelegenheid om de identiteit en/of familierechtelijke relatie aan te tonen met andere, niet-officiële, (indicatieve) bewijsmiddelen. Indien de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet toe te rekenen is, of substantiële indicatieve documenten overlegt, biedt de IND in beginsel nader onderzoek aan.
6. De ABRvS heeft in zijn uitspraak van 26 januari 2022 - kort gezegd - overwogen dat verweerder in nareiszaken in het kader van de identiteit en de gezinsband een integrale beoordeling moet maken van álle overgelegde documenten en/of afgelegde verklaringen en dat hij alle relevante elementen van het geval moet betrekken. Bovendien moet verweerder gemotiveerd beoordelen of een vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient. Met name het belang van minderjarige kinderen speelt hierbij een belangrijke rol. Ook moet rekening worden gehouden met de informatie in het ambtsbericht over de beschikbaarheid van Eritrese documenten.
7. In zijn reactie van 28 maart 2022 heeft verweerder aangegeven dat het voorgaande kader ook van toepassing is in deze zaak. Verweerder erkent dat hij in zijn besluitvorming geen integrale beoordeling heeft gemaakt van alle documenten en verklaringen zoals bedoeld in de uitspraak van de ABRvS en dat hij niet heeft gemotiveerd of aan eiser het voordeel van de twijfel gegund moet worden. Volgens verweerder leidt dit er echter niet toe dat het besluit ingetrokken moet worden, omdat tevens een subsidiair standpunt is ingenomen. Daarbij heeft verweerder gewezen op de gemaakte belangenafweging, die in het nadeel van eiser uitvalt. Doorslaggevend daarbij is dat er geen toestemmingsverklaring is overgelegd van de biologische vader van eiser, terwijl evenmin is aangetoond dat dit niet mogelijk is omdat hij zou zijn overleden.
8. Gelet op deze reactie van verweerder moet worden vastgesteld dat het besluit niet goed is gemotiveerd voor wat betreft de tegenwerping dat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente en tussen eiser en zijn biologische ouders niet is aangetoond. De rechtbank ziet echter, gelet op het feit dat verweerder ook een subsidiair standpunt heeft ingenomen, geen aanleiding om het besluit reeds om die reden te vernietigen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen en licht dat hieronder verder toe.
Belangenafweging
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangen zorgvuldig heeft afgewogen en dat verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Verweerder heeft doorslaggevend gewicht mogen toekennen aan het feit dat eiser geen rechtsgeldige toestemmingsverklaring van zijn vader heeft overgelegd. Omdat de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn gestelde vader niet is aangetoond en
de geplaatste handtekening onder de door eiser overgelegde toestemmingsverklaring niet aan de hand van een officieel identiteitsbewijs geverifieerd kan worden, heeft verweerder niet kunnen vaststellen of de overgelegde toestemmingsverklaring daadwerkelijk afkomstig is van de vader van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hem niet kan worden tegengeworpen dat niet kan worden vastgesteld of de toestemmingsverklaring van zijn vader afkomstig is, omdat zijn vader is overleden. Eiser heeft als bewijs hiervoor in bezwaar een originele overlijdensakte overgelegd. Deze overlijdensakte is op echtheid onderzocht door Bureau Documenten en die heeft geconcludeerd dat het document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is. Nu niet is gebleken dat het onderzoek door Bureau Documenten onzorgvuldig heeft plaatsgevonden en het onderzoeksresultaat verder ook niet door middel van een contra-expertise door eiser is betwist, heeft verweerder van dit deskundigenadvies2 uit mogen gaan. Ook met de door eiser overgelegde foto van de grafsteen is niet vast komen te staan dat de vader van eiser is overleden. Het is namelijk niet te verifiëren of deze grafsteen daadwerkelijk van eisers biologische vader is. De verklaringen van derden die eiser in dit verband heeft overgelegd, heeft verweerder eveneens onaannemelijk en onvoldoende mogen vinden om aan te kunnen nemen dat eisers vader daadwerkelijk is overleden. De verklaringen van de moeder van eiser en referente, inhoudende dat de vader van eiser na de geboorte uit beeld was, dat vader geen rol heeft gespeeld in het leven van eiser en dat eiser alleen door zijn moeder is opgevoed, maken het voorgaande niet anders, nu de familierechtelijke relatie met de vader niet is vast komen te staan en dit - als gezegd - wel noodzakelijk is.
10. Verweerder heeft mogen concluderen dat de situatie van een dreigende onttrekking van het toezicht van een achterblijvende ouder niet kan worden uitgesloten. De toestemmingsverklaring is vereist om onttrekking aan het toezicht van de achterblijvende ouder te voorkomen en is daarom in het belang van de openbare orde. Verweerder heeft dit belang kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser om het gezinsleven in Nederland te kunnen uitoefenen. De rechtbank begrijpt dat eiser graag bij zijn moeder in Nederland wil verblijven, maar dat betekent niet dat verweerder in dit geval een mvv aan eiser had moeten verlenen. Ook in de omstandigheid dat eiser momenteel bij een vriendin van zijn moeder verblijft, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om anders te besluiten.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Zie in dit verband ECLI:NL:RVS:2013:2116.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 juni 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.