ECLI:NL:RBDHA:2022:13326
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die in Ethiopië verblijft, heeft de aanvraag ingediend met als doel verblijf als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen omdat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie met zijn referente niet voldoende kon worden aangetoond. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij verweerder in eerdere besluiten de aanvraag van eiser had afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van de identiteit en de familierechtelijke relatie. Eiser heeft aangevoerd dat zijn vader bereid was om mee te werken aan een DNA-onderzoek, maar inmiddels is overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder in zijn besluitvorming geen integrale beoordeling heeft gemaakt van alle overgelegde documenten en verklaringen, zoals vereist door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiser mocht uitvallen, omdat er geen rechtsgeldige toestemmingsverklaring van de vader was overgelegd.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van eiser terecht is, omdat de vereiste documenten niet zijn overgelegd en de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan het belang van eiser om bij zijn familie in Nederland te verblijven. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.