ECLI:NL:RBDHA:2022:13415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.21547
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die op 21 oktober 2022 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de procedure heeft eiser een wrakingsverzoek ingediend, dat op 2 november 2022 werd behandeld, maar de rechtbank heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft op 30 november 2022 de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op onjuiste grondslag is opgehouden, aangezien hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dit gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt, omdat eiser meerdere keren is aangehouden voor winkeldiefstal en er een significant risico op onderduiken bestond. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring op de juiste grondslag was gebaseerd en dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft dat er geen lichter middel beschikbaar was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21547

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 31 oktober 2022 heeft eiser een verzoek tot wraking ingediend.
De rechtbank heeft op 2 november 2022 een aanvang gemaakt met het horen van eiser op de zitting. Omdat een verzoek tot wraking is ingediend, is het onderzoek ter zitting onmiddellijk geschorst.
Verweerder heeft op 8 november 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Bij beslissing van 18 november 2022 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen. [1]
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring al is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. [2] Daarvoor is van belang of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Bevoegdheid behandelend rechter
3. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting gesteld dat de op 2 november 2022 gehouden zitting niet gedaan had mogen worden door de thans behandelend rechter in verband met een ingediend wrakingsverzoek op 1 november 2022.
4. De gemachtigde wordt hierin niet gevolgd. Op 2 november 2022 heeft de behandelend rechter in verband met het door de gemachtigde ingediende wrakingsverzoek de zitting geopend en vervolgens geschorst zonder dat een nadere inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden. Een rechter waartegen een wrakingsverzoek is ingediend, is bevoegd om procesbeslissingen te nemen die geen uitstel kunnen dulden en daarvan was in dit geval sprake gelet op het bepaalde in artikel 94, vierde lid van de Vw.
Grondslag ophouding
5. Niet in geschil is dat eiser op onjuiste grondslag is opgehouden. Nu eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland, had hij niet op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw opgehouden mogen worden. De rechtbank constateert dat hiermee sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Daarbij is verder van belang dat eiser meermaals is aangehouden voor winkeldiefstal en in een enkel geval een dagvaarding heeft ontvangen. Verder geldt dat verweerder de maatregel van bewaring op de juiste grondslag heeft gebaseerd.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat er een significant risico bestond op onderduiken. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 3
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
 3
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
 4
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
 4
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
 4
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3m laten vallen. Verder heeft eiser de maatregel van bewaring in beroep niet inhoudelijk betwist. De rechtbank is echter gehouden de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen. [5]
8. Verweerder heeft de zware grond 3a en de lichte grond 4c terecht ten grondslag gelegd aan de maatregel van bewaring. Eiser heeft verklaard zonder paspoort en met een rubberen bootje naar Europa te zijn gereisd. Verder verbleef eiser in het AZC [6] in [plaatsnaam]. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] volgt dat een eerder verblijf in een AZC niet kan leiden tot het aannemen van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. [8] Deze zware en lichte grond tezamen acht de rechtbank voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daarom bestond in eisers geval een significant risico op onderduiken.
Lichter middel
9. Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Voortvarend handelen
10. Verweerder heeft ook voldoende voortvarend gewerkt aan eisers overdracht. Eiser is op 21 oktober 2022 in bewaring gesteld. Op 26 oktober heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden en is een overdracht aangevraagd. Op 31 oktober 2022 is een vluchtakkoord ontvangen en zijn de vluchtgegevens bekend geworden. Op 8 november 2022 is eiser aan de Spaanse autoriteiten overgedragen.
Overdracht onrechtmatig
11. Eiser voert in beroep aan dat hij niet had mogen worden overgedragen aan Spanje, omdat hij nog strafrechtelijke procedures heeft lopen in Nederland. Hij zou bij de behandeling op zitting van die procedures aanwezig willen zijn en dus gebruik willen maken van zijn aanwezigheidsrecht. Eiser verwijst in dit verband naar verschillende uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats waarbij verzoeken om een voorlopige voorziening zijn toegewezen. De rechtbank achtte de aanwezigheid van deze vreemdelingen bij de behandeling van hun beroep in het kader van de Dublinprocedure van belang en heeft daarom de verzoeken toegewezen. Eiser meent dat dit ook geldt in strafzaken.
12. De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond is gericht tegen eisers overdracht. Het beroep dat hier voorligt, is gericht tegen de maatregel van bewaring. In deze beroepsprocedure beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van die maatregel van bewaring. De beoordeling van een overdrachtsbesluit behoeft een andere beoordeling en hier staat een apart rechtsmiddel tegen open. De beroepsgrond slaagt om die reden niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Als gevolg van het eerder geconstateerde gebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.518,- (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb Zeeland – West-Brabant 18 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6880.
2.Artikel 106 van de Vw.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
6.Asielzoekerscentrum.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.ABRvS 1 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1467.