ECLI:NL:RBDHA:2022:13498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
NL22.21458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het licht van Roemenië en pushbacks

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 9 februari 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat Roemenië niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gezien de meldingen van pushbacks van asielzoekers door Roemeense autoriteiten.

Tijdens de zitting op 28 november 2022 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek niet onmiddellijk gesloten en eiser de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie aan te leveren. Uiteindelijk is het onderzoek op 6 december 2022 gesloten. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eiser informatie heeft aangedragen over de situatie in Roemenië, hij niet heeft aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat Roemenië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij niet in aanmerking komt voor de asielprocedure in Roemenië.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21458

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.21459, op 28 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Al-Harbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek niet gesloten. De rechtbank heeft de zaak aangehouden en eiser in de gelegenheid gesteld om de door hem ter zitting genoemde brief van de Afdeling [1] van 17 november 2022 aan het dossier toe te voegen. Verweerder en eiser zijn tot en met 5 december 2022 in de gelegenheid gesteld om de relevantie van die brief voor deze zaak te duiden. Ter zitting zijn partijen voorts akkoord gegaan met het voornemen van de rechtbank om uitspraak te doen zonder vervolgzitting. Op 6 december 2022 is het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 9 februari 2022 asiel aangevraagd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen. [2] Gebleken is dat Roemenië aan eiser een visum heeft verleend voor de periode van 20 januari 2022 tot en met 11 mei 2022. Omdat het visum nog geldig was op het moment dat eiser zijn asielaanvraag indiende, heeft verweerder de Roemeense autoriteiten verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid van de Dublinverordening. [3] Zij hebben hiermee ingestemd op 28 juni 2022. Roemenië is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser.
3. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat ten aanzien van Roemenië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Vaststaat dat Roemenië zich veelvuldig schuldig maakt aan zogenoemde pushbacks en dat dit een systematisch karakter heeft. Eiser verwijst ter onderbouwing naar twee rapporten. [4] Daarom is onzeker of eiser toegang zal hebben tot de asielprocedure in Roemenië. Eiser betoogt daarnaast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is. Nederland moet daarom als verantwoordelijke lidstaat worden aangemerkt. Subsidiair verzoekt eiser om aanhouding in afwachting van de antwoorden van het HvJEU [5] op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022 [6] heeft gesteld.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank eveneens verzocht om de behandeling van de zaak van eiser aan te houden in verband met een procedure die aanhangig is bij de Afdeling. In die procedure zijn volgens eiser door de Afdeling vragen gesteld, waarbij onder meer de vraag is gesteld of ten aanzien van Polen uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de vraag of dit beginsel ondeelbaar is. Aangezien de situatie in de zaak die nu voorligt bij de Afdeling vergelijkbaar is met de zaak van eiser, is de gemachtigde van mening dat van belang is de uitspraak daarvan af te wachten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In geschil is of ten aanzien van Roemenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
6. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft de Afdeling bevestigd in de uitspraken van 29 juli 2021 en van 31 augustus 2022. [7] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn algemeenheid, dan wel in zijn geval niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd.
7. De door eiser overgelegde informatie duidt erop dat de slachtoffers van de pushbacks, asielzoekers zijn die zich in het grensgebied met Servië bevinden. Eiser bevindt zich niet in die situatie. Niet gebleken is dat pushbacks in Roemenië plaatsvinden op andere plaatsen dan aan de buitengrenzen. Eiser zal door verweerder aan de Roemeense autoriteiten worden overgedragen op het vliegveld van Boekarest, zo blijkt uit het claimakkoord. Eiser heeft niet op informatie gewezen waaruit blijkt dat hij, als dublinclaimant, het risico loopt om na zijn overdracht naar de grens te worden vervoerd om uitgezet te worden naar Servië, zonder dat hij in de gelegenheid zal worden gesteld in Roemenië een asielaanvraag in te dienen.
8. Eisers verwijzing naar het rapport van Klikaktiv [8] maakt ook niet aannemelijk dat er in Roemenië sprake is van zogenaamde pushbacks ten aanzien van Dublinclaimanten. In dat rapport wordt uitsluitend aangekondigd dat KlikAktiv in zijn vólgende rapport aandacht zal besteden aan enkele gevallen van Dublinclaimanten die op grond van een ‘Readmission Agreement’ naar Servië zijn teruggestuurd. Deze enkele aankondiging is onvoldoende voor het oordeel dat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
9. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. De uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, waarin bevestigd is dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Roemenië is gedaan nadat de prejudiciële vragen zijn gesteld. Deze vragen hebben niet geleid tot een andere beoordeling. Bovendien heeft de Afdeling bij uitspraak van 8 september 2022 [9] zich reeds uitgelaten over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en geen aanleiding gezien om hierover prejudiciële vragen te stellen.
De rechtbank volgt dit oordeel.
10. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de uitkomst van de procedure bij de Afdeling af te wachten. Uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat de Afdeling geen vraag heeft gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De procedure is gelet daarop niet van belang voor dit beroep.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening (EU) No. 604/2013.
4.AIDA Country Report Romania Update 2021.
5.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.Het rapport ‘New developments on the Balkan refugee route: illegal push backs from Romania to Serbia’ van december 2021.