In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een taxichauffeuse, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres had zich op 30 april 2019 ziekgemeld en ontving vanaf 21 mei 2019 een ZW-uitkering. Na een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek concludeerde het UWV dat eiseres, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor verschillende functies en beëindigde haar uitkering per 29 mei 2020. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het besluit na een herbeoordeling.
Eiseres ging in beroep bij de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat haar medische klachten onvoldoende waren meegewogen en dat de geduide functies te hoog gegrepen waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV de belastbaarheid van eiseres correct had vastgesteld en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank benadrukte dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat de medische beoordeling niet alleen afhankelijk is van de klachtenbeleving van eiseres, maar van objectief vast te stellen beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.
De uitspraak is van belang voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische rapportages in het besluitvormingsproces van het UWV. De rechtbank bevestigde dat niet de diagnose, maar de beperkingen per datum in geding bepalend zijn voor de arbeidsongeschiktheid.