ECLI:NL:RBDHA:2022:1354

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
SGR 20/7636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een taxichauffeuse, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres had zich op 30 april 2019 ziekgemeld en ontving vanaf 21 mei 2019 een ZW-uitkering. Na een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek concludeerde het UWV dat eiseres, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor verschillende functies en beëindigde haar uitkering per 29 mei 2020. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV handhaafde het besluit na een herbeoordeling.

Eiseres ging in beroep bij de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat haar medische klachten onvoldoende waren meegewogen en dat de geduide functies te hoog gegrepen waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV de belastbaarheid van eiseres correct had vastgesteld en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was. De rechtbank benadrukte dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld en dat de medische beoordeling niet alleen afhankelijk is van de klachtenbeleving van eiseres, maar van objectief vast te stellen beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak is van belang voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische rapportages in het besluitvormingsproces van het UWV. De rechtbank bevestigde dat niet de diagnose, maar de beperkingen per datum in geding bepalend zijn voor de arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7636

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J.M.M. Verwijmeren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

Eiseres werkte als taxichauffeuse voor gemiddeld 32,30 uur per week bij [B.V.] B.V. Op 30 april 2019 heeft zij zich ziekgemeld. Bij besluit van 18 juni 2019 heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 21 mei 2019 (datum einde dienstverband).
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft de aangenomen beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 maart 2020. Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige de volgende functies geselecteerd die – gelet op de beperkingen van eiseres – voor haar geschikt zijn: baliemedewerker (service en info, SBC-code 315150), transportplanner, medewerker bevrachting (SBC-code 484010) en schadecorrespondent (SBC-code 516080). Als reservefuncties heeft de arbeidsdeskundige geduid: administratief medewerker (document scannen, SBC-code 315133) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). In het besluit van 16 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de ZW per 29 mei 2020 beëindigd omdat eiseres op 28 april 2020 op basis van de geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opnieuw een onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres meer beperkingen heeft dan in eerste instantie is aangenomen. Daarom heeft hij op 9 oktober 2020 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt in zijn rapportage van 20 oktober 2020 tot de conclusie dat vanwege de gewijzigde FML de functies baliemedewerker en transportplanner afvallen. Omdat er nog drie functies overblijven en eiseres ook in die functies meer kan verdienen dan 65% van het loon dat zij verdiende toen zij ziek werd, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard in het besluit van 23 oktober 2020 (het bestreden besluit) en de beëindiging van de ZW-uitkering in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat zijn de standpunten van partijen?
1. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat de belastbaarheid van eiseres correct is vastgesteld en hij de ZW-uitkering van eiseres terecht heeft beëindigd per 29 mei 2020.
2. Eiseres is het niet met verweerder eens en heeft in beroep – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder haar medische klachten onvoldoende heeft betrokken in de beoordeling. Eiseres heeft er in beroep op gewezen dat haar schouder- en armklachten niet zijn afgenomen na behandeling. Ook de fybromyalgieklachten zijn onvoldoende meegewogen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder heeft verweerder in een eerstejaars ZW-beoordeling (in het kader van een ziekmelding per
1 december 2020) meer en verdergaande beperkingen aangenomen, terwijl die beperkingen ook in deze procedure aangenomen hadden moeten worden. Ook zijn de geduide functies veel te hoog gegrepen, onder meer omdat door psychische problematiek het vermogen van eiseres tot het verwerven, vasthouden, verwerken en toepassen van nieuwe kennis en vaardigheden substantieel is verminderd. Daarnaast is het fysieke bewegings- en belastbaarheidspatroon in de geduide functies anders in dan in haar functie van taxichauffeuse, aldus eiseres. Eiseres twijfelt ook aan de juistheid van de opleidingseisen in de geduide functies. Ten slotte verzoekt eiseres de rechtbank om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding.
Wat is het juridisch kader?
3. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
4.2
De rechtbank overweegt dat uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zowel de klachten aan de rechterschouder, de ziekte van Scheuermann, fybromyalgie, artrose, alsook de psychische klachten van eiseres in de medische beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en de beschikbare informatie in het dossier van eiseres is meegenomen en meegewogen in de beoordeling. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de klachtenbeleving van eiseres en haar daarin serieus neemt, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (meer of andere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML. De beleving van klachten is namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen moeten worden vastgesteld. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
4.3
Eiseres heeft op 28 januari 2022 medische stukken overgelegd die door een verzekeringsarts van verweerder zijn opgesteld in het kader van een latere eerstejaars ZW-beoordeling (eiseres had zich op 1 december 2020 opnieuw ziekgemeld, vanuit de WW). Uit deze stukken blijkt dat de rugklachten van eiseres inmiddels zijn gediagnosticeerd als een hernia en zij daar een operatie voor heeft ondergaan. Ook blijkt daaruit dat de schouderklachten van eiseres zijn toegenomen. In de FML die in het kader van die beoordeling is opgesteld (op 22 november 2021) zijn meer/verdergaande beperkingen aangenomen dan in de FML die is opgesteld in het kader van de beoordeling die in deze procedure ter beoordeling voorligt. Eiseres heeft hiermee echter niet aannemelijk gemaakt dat de medische beoordeling per datum in geding (29 mei 2020) onjuist is. Weliswaar is op een later moment de diagnose ‘hernia’ gesteld, maar dat maakt op zichzelf niet dat daarmee de beperkingen per datum in geding onjuist zijn vastgesteld. Het is immers vaste rechtspraak [1] dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat de rugklachten van eiseres zijn betrokken in de beoordeling en er in dat verband ook beperkingen zijn aangenomen. Dat er in de latere beoordeling meer beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de schouders van eiseres, leidt evenmin tot de conclusie dat de beperkingen per datum in geding onjuist zijn vastgesteld, nu de verzekeringsarts in de rapportage van 19 november 2021 heeft toegelicht dat aanvullende beperkingen worden aangenomen in verband met
toegenomenschouderklachten. De rechtbank ziet evenmin een medische onderbouwing voor de stelling van eiseres dat een urenbeperking geïndiceerd is. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook in de FML van 22 november 2021 geen urenbeperking is opgenomen.
5. Voor zover eiseres betoogt dat het fysieke bewegings- en belastbaarheidspatroon in de geduide functies anders is dan in haar eigen werk, merkt de rechtbank op dat beperkingen in de FML niet worden aangenomen ten aanzien van specifieke functies. Beperkingen zien immers op de belastbaarheid van eiseres in zijn algemeenheid. Het is dus niet zo dat voor eiseres in de ene functie andere beperkingen moeten worden aangenomen dan in een andere functie. Nu de rechtbank van oordeel is dat de medische beoordeling juist is, heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep bij het duiden van de functies mogen uitgaan van de FML zoals opgesteld op 9 oktober 2020. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Voor wat betreft de juistheid van de opleidingseisen in de geduide functies overweegt de rechtbank – onder verwijzing naar vaste rechtspraak [2] – dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. Uit diezelfde rechtspraak volgt dat in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Daarbij geldt dat een uitzondering op die regel aangewezen kan zijn indien een betrokkene erin slaagt om de juistheid van de aan het CBBS ontleende gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden of indien de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. Met de enkele stelling dat de opleidingseisen tussen de functies verschillen en eiseres nooit zal worden aangenomen voor die functies, heeft eiseres de juistheid van het CBBS onvoldoende gemotiveerd bestreden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
6. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom ook afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE – JURIDISCH KADER

Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomst het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Ingevolge artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte (…) slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In artikel 19aa, tweede lid, van de ZW is bepaald dat in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
In artikel 19ab, derde lid, van de ZW is bepaald dat onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa, eerste lid, wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2481
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale raad van Beroep van 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737