ECLI:NL:RBDHA:2022:13784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.16747 en NL22.16748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening van Zimbabwaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Zimbabwaanse eiser, die zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren in 1994, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, en op 11 juli 2022 diende hij een nieuwe aanvraag in, vergezeld van documenten die zijn lidmaatschap bij de Movement for Democratic Change (MDC) moesten onderbouwen. De rechtbank heeft op 13 september 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank overwoog dat de door eiser overgelegde documenten nieuw waren ten opzichte van de eerdere aanvraag, maar dat deze documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter was. De rechtbank stelde vast dat eiser vaag en summier had verklaard over de herkomst van de documenten en dat hij niet in detail kon uitleggen hoe hij aan deze documenten was gekomen. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de overgelegde documenten de kans op bescherming niet aanzienlijk vergrootten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Schaaf, rechter/voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16747 (beroep) en NL22.16748 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

ProcesverloopBij besluit van 25 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft daarnaast een voorlopige voorziening aangevraagd.
De rechtbank en voorzieningenrechter hebben het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 september 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. De gemachtigde van verweerder was ook aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Zimbabwaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1994.
2. Eiser heeft eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 14 april 2022 afgewezen. Het beroep van eiser daartegen is ongegrond verklaard. [1] Tegen dit oordeel is geen hoger beroep ingesteld waardoor het besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
3. Op 11 juli 2022 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft in het kader van deze aanvraag kopieën van twee brieven van de Movement for Democratic Change (MDC) en twee kopieën van lidmaatschapskaarten overgelegd. Op 15 juli 2022 heeft er een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden. Eiser heeft hierin verklaard dat hij met de overgelegde documenten wil aantonen dat hij (niet-actief) lid was van de MDC en dat hij lid is geworden van de partij CCC toen hij in China was. Hij vreest dat ze in Zimbabwe nog steeds naar hem op zoek zijn en dat hij zal worden gevangen genomen, gemarteld en gedood. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met de overgelegde documenten geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, en hij heeft de aanvraag daarom niet-ontvankelijk verklaard. [2]
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser stelt dat hij aan zijn onderhavige asielaanvraag documenten ten grondslag heeft gelegd waarmee hij zijn vrees aannemelijk kan maken. Hem kan niet worden verweten dat hij niet in detail kan verklaren over hoe de documenten zijn verkregen en de inhoud van de documenten. Verder voert eiser aan dat zijn vrees moet worden gezien tegen de achtergrond en de situatie zoals die nu heerst in Zimbabwe. Eiser verwijst hierbij naar jaarrapporten van onder andere Freedom House, Amnesty International, Human Rights Watch, USDOS en landeninformatie van Vluchtelingenwerk Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling of bij opvolgende aanvragen sprake is van een nieuw element uit
twee stappenbestaat. De
eerste stapis het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit
twee fasen. In de
eerste fasewordt onderzocht of er nieuwe elementen of bevindingen zijn in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking kan komen voor internationale bescherming. Elementen of bevindingen zijn nieuw wanneer die niet eerder zijn onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan de tweede fase. In de
tweede fasewordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan beide afzonderlijke vereisten is voldaan, moet de staatssecretaris overgaan tot
stap twee, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt. [3]
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de door eiser overgelegde documenten nieuw zijn ten opzichte van de eerste asielaanvraag. Ze zijn verdeeld over de vraag of deze documenten eisers kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de overgelegde documenten de kans op bescherming niet aanzienlijk groter maken. Verweerder heeft hieraan ten eerste ten grondslag kunnen leggen dat eiser vaag en summier heeft verklaard over hoe hij aan de documenten is gekomen. Zo heeft eiser niet inzichtelijk kunnen maken wanneer hij precies de documenten heeft aangevraagd, hoe hij aan de documenten is gekomen en waarom hij deze niet in zijn eerste procedure heeft overgelegd. Van eiser mag worden verwacht dat hij hier wel gedetailleerd over kan verklaren, juist omdat hij heeft verklaard dat het voor hem gevaarlijk was om deze documenten te regelen. [4] De omstandigheid dat eiser de documenten niet zelf heeft geregeld maar dat dit via zijn gemachtigde is gegaan, leidt niet tot een ander oordeel. Niet valt in te zien dat eiser hierdoor in het geheel niets kan verklaren over de manier waarop de documenten in zijn bezit zijn gekomen. Daarbij merkt de rechtbank bovendien op dat de gemachtigde deze documenten via zijn vader heeft ontvangen terwijl eiser zelf heeft verklaard dat een official deze documenten heeft verstuurd naar zijn gemachtigde. [5]
7.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder aan zijn standpunt ten tweede ten grondslag heeft kunnen leggen dat eiser vaag heeft verklaard over de inhoud van de overgelegde documenten. Verweerder heeft in dat verband mogen tegenwerpen dat niet valt in te zien dat eiser pas in deze procedure zijn lidmaatschap bij de MDC aanvoert, terwijl hij hierover niets heeft verklaard in zijn eerste procedure. Dat eiser dacht dat dit in vorige procedure niet relevant was, volgt de rechtbank niet. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat de twee overgelegde kopieën van de lidmaatschapspassen van eiser andere nummers hebben. Dat dit komt omdat eiser zijn eerste pas is verloren en deze heeft laten vervangen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Dit verklaart namelijk niet hoe de vader van eiser alsnog zijn verloren pas heeft kunnen opsturen naar zijn gemachtigde. Tot slot heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet kon verklaren hoe zijn lidmaatschapspas van de MDC eruit zag. Hierover heeft eiser slechts verklaard dat deze eruit ziet ‘als een reguliere lidmaatschapskaart’ en dat hij de kleur van het pasje niet weet. [6]
8. Over de door eiser aangehaalde bronnen ter onderbouwing van de situatie in Zimbabwe oordeelt de rechtbank als volgt. Dat de Zimbabwaanse autoriteiten geweld niet schuwen en niet terugdeinzen voor mensenrechtenschendingen, is onvoldoende om een gegronde vrees in eisers specifieke situatie aan te nemen. Ook in de onderhavige procedure is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er ten aanzien van hem concrete of aanwijsbare individuele gerichte daden van vervolging worden ingezet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter/voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 20 mei 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, NL22.6620.
2.Onder verwijzing naar het besluit van 14 april 2022 en op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, r.o. 5.1-5.3.
4.Zie verslag nader gehoor, pagina 9.
5.Zie verslag nader gehoor, pagina 8.
6.Zie verslag nader gehoor, pagina 11.