Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 2003. Zij is in 2014 met haar ouders naar de Filipijnen vertrokken. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij niet opnieuw tot de Filipijnen zal worden toegelaten omdat zij geen visum meer kan krijgen. Eiseres vreest dat zij zal worden uitgezet naar Turkije. Ook meent eiseres dat de Filipijnen geen veilig land voor haar en haar familie is, omdat zij behoren tot de Himzet-beweging. Zij stelt dat de Filipijnse autoriteiten Turkse onderdanen uitleveren aan Turkije die betrokken zijn bij de Himzet-beweging.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat hij meent dat de Filipijnen in het geval van eiseres als veilig derde land kan worden aangemerkt.Zo stelt verweerder dat eiseres een zodanige band met de Filipijnen heeft, dat van haar verwacht mag worden dat zij teruggaat. Verweerder betrekt hierbij dat eiseres in de periode van juli 2014 tot 24 april 2022 op de Filipijnen heeft gewoond met haar ouders en broertje, en dat zij daar een asielprocedure heeft lopen. Ook meent verweerder dat zij waarschijnlijk toegang kan krijgen tot de Filipijnen en dat het niet aannemelijk is dat de Filipijnen zich niet houdt aan het verbod op refoulement.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat verweerder in haar geval ten onrechte de Filipijnen als veilig derde land heeft aangemerkt. Zo meent zij dat verweerders beoordeling over de Filipijnen als veilig derde land niet voldoet aan de voorgeschreven beoordelingswijze van de Afdeling.Eiseres stelt dat het onduidelijk is of verweerder heeft gezocht naar de benodigde informatiebronnenen op welke wijze deze zouden zijn betrokken bij de beoordeling. Daarnaast meent eiseres dat uit het rapport van het US State Department juist volgt dat er in de Filipijnen sprake is van risico op ernstige vervolging en dat het ontvangen van bescherming geen effectieve mogelijkheid is. Verder verwijst zij naar statistieken van de UNHCR waaruit zou blijken dat de Filipijnen vluchtelingen negeert. Voorts betoogt eiseres dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat eiseres toegang tot de Filipijnen zal hebben enkel omdat er voor Turkse onderdanen geen visumplicht geldt op de Filipijnen. Zij merkt hierbij ook op dat er in haar geval voor toegang aanvullende voorwaarden worden gesteld. Verder stelt zij dat verweerder onder verwijzing naar een Department Circulaire, Section 15 (Effects of recognition) ten onrechte aanneemt dat eiseres een verblijfstitel heeft op de Filipijnen.
Ook meent eiseres dat verweerder ten onrechte voorbij gaat aan haar vrees voor refoulement. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar vrees meerdere berichten overgelegd. Zij meent dat de nationaliteit van derdelanders die zijn bedreigd met refoulement niet relevant is.
Op 9 juni 2022 en op 14 juni 2022 heeft eiseres nog aanvullende beroepsgronden ingediend, die hieronder verder worden benoemd en besproken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Wat betreft het in de aanvullende beroepsgronden en ter zitting door eiseres primair ingenomen standpunt, hierop neerkomende dat er met de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiseres sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, oordeelt de rechtbank dat verweerder hierover ter zitting terecht heeft opgemerkt dat eiseres niet nader heeft onderbouwd waarom de zaak met het door haar genoemde V-nummer een met haar zaak vergelijkbaar geval betreft. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond niet.
5. Ook de stelling van eiseres dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat dit is gedaan op een grond die niet wordt genoemd in artikel 33, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, volgt de rechtbank niet. De in artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw neergelegde mogelijkheid voor verweerder om een veilig derde land tegen te werpen komt voort uit artikel 38 van de Procedurerichtlijn en is nader geïmplementeerd in artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van een derde veilig land voor eiseres, in plaats van uit te gaan van een eerste land van asiel vanwege de lopende asielprocedure op de Filipijnen (artikel 35 van de Procedurerichtlijn), is de rechtbank van oordeel dat deze keuze een bevoegdheid is die verweerder toekomt. In hetgeen eiseres hierover heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat het bestreden besluit hierdoor onrechtmatig is.
Beoordeling veilig derde land
6. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder, indien hij tegenwerpt dat een land voor de vreemdeling een veilig derde land is, eerst moet beoordelen of een vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land, dat het voor hem of haar redelijk is daar naartoe te gaan. Daarna moet verweerder beoordelen of aannemelijk is dat de vreemdeling tot dit land wordt toegelaten. Als laatste moet verweerder beoordelen of de vreemdeling in dit land volgens de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb zal worden behandeld.
7. Een band met het derde land wordt in ieder geval aangenomen indien in dat land eerstelijns of directe familie van de vreemdeling woonachtig is (waarmee nog contact is), of als de vreemdeling eerder in dat land heeft verbleven, tenzij hij of zij aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar niet (opnieuw) zal worden toegelaten.De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiseres een dusdanige band heeft met de Filipijnen dat het voor haar redelijk is naar dat land toe te gaan. Verweerder heeft in dit kader aan eiseres mogen tegenwerpen dat haar ouders en broertje nog steeds op de Filipijnen wonen, dat zijzelf met hen in de periode van juli 2014 tot 24 april 2022 op de Filipijnen heeft gewoond en dat zij een asielprocedure aldaar heeft lopen. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet opnieuw tot de Filipijnen zal worden toegelaten en overweegt hiertoe als volgt.
8. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling, moet verweerder aannemelijk maken dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het gestelde veilige derde land.Hij dient hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Het hoeft niet op voorhand vast te staan dat de vreemdeling wordt toegelaten tot het gestelde veilige derde land. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn.
8.1.De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres in het bezit is van een geldig Turks paspoort en dat zij een asielprocedure heeft lopen op de Filipijnen.
De rechtbank overweegt dat verweerder in dit kader bij zijn beoordeling heeft mogen betrekken dat op grond van Filipijnse wetgeving, een asielzoeker een verblijfstitel heeft waardoor inreis naar de Filipijnen mogelijk lijkt te zijn.Ook de omstandigheid dat uit openbare bronnen volgt dat eiseres op grond van haar Turkse nationaliteit in beginsel visumvrij de Filipijnen kan inreizen heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen.
Het door eiseres overgelegde document waaruit zou blijken dat eiseres een aantal boetes dient te voldoen en opnieuw een visum moet aanvragen, en het stuk waarop staat dat
haar visum is geëindigd op 2 mei 2022, kan aan het voorgaande niet afdoen. Wat hier ook van zij, hieruit blijkt niet dat eiseres op grond van haar asielaanvraag niet langer rechtmatig verblijf op de Filipijnen heeft, dan wel dat zij een visum nodig heeft voor toegang en verblijf op de Filipijnen. Eiseres heeft met deze overgelegde documenten dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet tot de Filipijnen zal worden toegelaten.
9. De rechtbank is van oordeel dat de Filipijnen in het algemeen als veilig derde land kan worden aangemerkt voor asielzoekers en vluchtelingen uit andere landen. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar algemene informatiebronnen zoals genoemd in artikel 3.37e van het VV op het standpunt kunnen stellen dat de Filipijnen een veilig land is. Zo is de Filipijnen partij bij het Vluchtelingenverdrag van 1951, het Antifolterverdrag en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten. Ook kent de Filipijnen een nationaal asielsysteem. De enkele stelling van eiseres, dat verweerder niet zou hebben gezocht naar de in artikel 3.37e van het VV genoemde informatiebronnen en het ook onduidelijk is op welke wijze de informatie hieruit is betrokken bij de beoordeling, is zonder nadere onderbouwing onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Ook de stelling van eiseres dat zij bij terugkeer zal worden uitgezet naar Turkije vanwege haar associatie met de Hizmet-beweging heeft verweerder niet hoeven volgen. Hierbij heeft verweerder opnieuw kunnen betrekken dat eiseres in de Filipijnse asielprocedure zit en zij in beginsel op grond hiervan verblijfsrecht heeft in de Filipijnen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder er op grond van Filipijnse regelgeving van uit mag gaan dat de Filipijnen zich houdt aan het verbod op refoulement en haar niet uitzet vanwege haar betrokkenheid bij de Hizmet-beweging.De rechtbank is van oordeel dat verweerder op pagina 3 en 4 van het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd, en terecht heeft geconcludeerd, dat eiseres haar vrees voor uitzetting uit de Filipijnen, niet aannemelijk heeft gemaakt.
10. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
11. Het beroep is ongegrond.
11.1.De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van het verzoek van eiseres om schadevergoeding.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr.E.N.H.J. Schenk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.