In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Ministerie van Defensie en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over de toekenning van een WW-uitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer had op 14 december 2020 een WW-uitkering aangevraagd, welke door verweerder was vastgesteld. Eiser, het Ministerie van Defensie, was van mening dat er sprake was van verwijtbare werkloosheid en dat de ex-werknemer geen recht had op de uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer eervol ontslag had gekregen op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en dat de gedragingen die aan het ontslag ten grondslag lagen onvoldoende waren gespecificeerd in het ontslagbesluit. Hierdoor was niet voldaan aan het subjectiviteitsvereiste, wat betekent dat de ex-werknemer niet kon worden verweten dat hij werkloos was geworden. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende reden voor ontslag was en dat de ex-werknemer recht had op de WW-uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.