ECLI:NL:RBDHA:2022:14032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
SGR 20/1293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing IVA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA). Eiser, die voorheen als procesoperator werkte, meldde zich op 8 oktober 2012 ziek. Na een afwijzing van zijn WIA-aanvraag in 2015, werd hem in 2019 een WIA-uitkering toegekend, maar met een arbeidsongeschiktheid van 67,91%. Eiser stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid toegenomen was en diende bezwaar in tegen het besluit van het UWV, dat zijn arbeidsongeschiktheid bijstelde naar 68,75%. De rechtbank benoemde psychiater J. Blank-Contant als deskundige om de duurzaamheid van eisers beperkingen te beoordelen. De deskundige concludeerde dat eiser een complex psychiatrisch beeld vertoonde, maar dat er geen duurzame arbeidsongeschiktheid vastgesteld kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat de deskundige onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat er geen duurzame arbeidsongeschiktheid was. De rechtbank oordeelde dat eiser per 7 juli 2017 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en proceskosten aan eiser vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.M. Noorlander),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

Eiser was voorheen werkzaam als procesoperator voor gemiddeld 33,56 uur per week. Eiser heeft zich op 8 oktober 2012 ziek gemeld wegens medische klachten. Bij besluit van 16 juni 2015 heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) afgewezen. In bezwaar, beroep en hoger beroep is deze beslissing gehandhaafd.
Op 10 januari 2019 heeft eiser zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder in het besluit van 17 mei 2019 (het primaire besluit) aan eiser per 7 juli 2017 een WIA-uitkering toegekend, naar een mate van 67,91% arbeidsongeschiktheid. Aan dit besluit liggen rapporten van de primaire verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige ten grondslag.
In besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is bijgesteld naar 68,75%. Aan dit besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft psychiater J. Blank-Contant als deskundige benoemd.
Op 27 augustus 2021 heeft de rechtbank het rapport van de deskundige ontvangen. De reactie van verweerder op het deskundigenrapport is op 16 november 2021 ontvangen.
Naar aanleiding van de reactie van verweerder heeft de rechtbank een aanvullende vraagstelling aan de deskundige voorgelegd aangaande de duurzaamheid van eisers beperkingen. Op 16 juni 2022 heeft de rechtbank een aanvullend rapport van de deskundige ontvangen. De rechtbank heeft de reactie van eiser op het aanvullend rapport van de deskundige op 8 augustus 2022 ontvangen. De reactie van verweerder is op 11 augustus 2022 ontvangen.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

1.1
Naar aanleiding van eisers melding toegenomen arbeidsongeschikt heeft de primaire verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 19 februari 2019. In dit rapport is vermeld dat de belastbaarheid van eiser nog niet is vast te stellen en dat aanvullende informatie van de behandelend sector noodzakelijk is. Op 23 april 2019 heeft de primaire verzekeringsarts een aanvullend rapport opgesteld naar aanleiding van de ontvangen informatie uit de behandelend sector. In het rapport is vermeld dat bij eiser per 7 juli 2017 sprake is van toegenomen psychische klachten door dezelfde ziekteoorzaak als bij het einde van de wachttijd. De beperkingen die in de eerdere procedure zijn aangegeven, gelden nog steeds. Aanvullend bestaat onder andere aanleiding voor het aannemen van een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week. Eisers beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 april 2019.
1.2
De arbeidsdeskundige heeft een onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 3 mei 2019. Uit dit rapport blijkt dat de arbeidsdeskundige vijf functies heeft geselecteerd die de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser wordt op basis van deze geselecteerde functies vastgesteld op 67,91%. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.3
Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b een medisch onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 2 december 2019. In dit rapport is vermeld dat de gegeven beperkingen aannemelijk en plausibel zijn gezien de bevindingen. Wel bestaat aanleiding voor het aannemen van aanvullende beperkingen in de FML in verband met eisers astma.
1.4
De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens een onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 10 december 2019. Vanwege de aanpassingen in de FML is de functie van productiemedewerker industrie komen te vervallen. De overige functies blijven passend. Deze wijziging leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 68,75%. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

Onderzoek onafhankelijke deskundige in beroep

2.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. In hetgeen op de zitting naar voren is gebracht, heeft de rechtbank aanleiding gezien om psychiater J. Blank-Contant als deskundige te benoemen. In het deskundigenrapport is vermeld dat bij eiser sprake is van een complex psychiatrisch beeld met angst-, stemmings- en traumagerelateerde klachten, psychotische fenomenen en agressie- en impulscontroleproblemen, naast het mogelijk bestaan van een persoonlijkheidsstoornis. De klachten worden geclassificeerd als een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis conform de DSM-5. De deskundige acht aanvullende beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aan de orde. Zo acht zij een matige beperking bij zelfstandig handelen aan de orde, alsmede een matige beperking bij het hanteren van emotionele problemen van anderen. Over de urenbeperking stelt de deskundige dat het gezien de gestelde stoornissen en de daaruit voortvloeiende beperkingen, onder andere tot uiting komend in het zich herhaaldelijke terugtrekken uit het sociale leven, het beperken van mentale inspanning en het vermijden van mensen (bekend en onbekend) vanuit paranoïde angsten, niet realistisch is om te stellen dat betrokkene in staat moet zijn geweest om 20 uur per week te werken. Volgens de deskundige moet gesteld worden dat twee uur per dag, afhankelijk van de inspanningen die dag, het maximaal haalbare moet zijn geweest. Wat betreft de datum in geding heeft de deskundige in het rapport opgenomen dat het klacht- en dagverhaal op de datum in geding grotendeels overeenkomen met het huidige klacht- en dagverhaal. Daarom mag worden aangenomen dat het beeld dat gezien werd bij het huidige psychiatrisch onderzoek ook overeenkomt met dat wat gezien zou zijn op de datum in geding.
2.2
Verweerder heeft de FML aangepast overeenkomstig de door de deskundige gestelde beperkingen. Naar aanleiding van de gewijzigde FML heeft verweerder een arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten. De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat de eerder geduide functies niet meer passend zijn. Ook kunnen er geen andere functies geduid worden. Dit betekent dat eiser volledig arbeidsongeschikt is.
2.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet meer in geschil is dat eiser voor 80-100% arbeidsongeschikt is. Gelet hierop is het beroep reeds gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. In het kader van finale geschilbeslechting, zal de rechtbank onderzoeken of de arbeidsongeschiktheid van eiser ook duurzaam is en of eiser daarom op grond van artikel 47 van de WIA recht heeft op een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA).

Duurzaamheid volledige arbeidsongeschiktheid

3.1
Om de duurzaamheid van eisers psychische beperkingen vast te stellen, heeft verweerder de rechtbank verzocht om aan de deskundige een aanvullende vraagstelling voor te leggen aangaande de duurzaamheid van eisers beperkingen. De verzekeringsarts b&b is namelijk geen specialist op het gebied van psychiatrische aandoeningen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en een aanvullende vraagstelling aan de deskundige voorgelegd.
3.2
De deskundige heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater. In de brief van psychiater L.M.J. Suurland van 24 maart 2022 is vermeld dat er een langdurig behandeltraject in het verschiet ligt. Het stappenplan op dit moment is eerst gericht op het behandelen van de paniekklachten, zodat vervolgens psychologische behandeling mogelijk is. Vervolgens zal gewerkt worden aan de emotieregulatieproblematiek van eiser, om hem voldoende draagkracht te geven om een periode van EMDR door te komen. Vervolgens zal EMDR plaatsvinden. Het beloop en de haalbaarheid van het traject is gezien het beloop tot nu toe, lastig in te schatten. Wat betreft medicatie blijft voor de beperkte psychotische klachten een wissel naar clozapine tot de mogelijkheden behoren. Voor de paniekstoornis is de huidige exposure vanuit de thuissituatie en opnieuw proberen in te stellen op een antidepressivum geïndiceerd. Voor de emotieregulatieproblematiek en PTSS hebben nog geen behandeling plaatsgevonden.
3.3
In de beantwoording door de deskundige van de vraagstelling aangaande de duurzaamheid van eisers beperkingen is vermeld dat nog niet gesproken kan worden van duurzame arbeidsongeschiktheid. Het komende jaar wordt geen verbetering verwacht. Gezien de lange duur en de ernst van de klachten wordt, als er al enige verbetering optreedt, verwacht dat dit zeer langzaam zal gaan. Er kan echter niet worden gezegd dat alle behandelmogelijkheden zijn benut voor wat betreft de richtlijnen van een en andere gespecificeerd schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Het is daarmee niet uitgesloten dat er op termijn nog verbetering kan komen in het klachtenbeeld bij adequate behandeling.
4.1
Eiser voert aan dat hij – gelet op verweerders beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” – wel duurzaam arbeidsongeschikt is. De deskundige geeft namelijk aan dat het niet uitgesloten is dat er op termijn nog verbetering kan komen bij adequate behandeling (stap 1) en dat in het komende jaar geen verbetering wordt verwacht (stap 2). In stap 3 moet beoordeeld worden of na het eerste jaar een redelijke of goede verwachting bestaat dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. Dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid. Uit hetgeen de deskundige en de behandelend psychiater hierover hebben vermeld kan volgens eiser niet worden afgeleid dat een redelijke of goede verwachting bestaat dat de mogelijke behandelingen tot verbetering van de belastbaarheid kan leiden. De deskundige en de behandelend psychiater noemen opties, maar kunnen de prognose na het eerste jaar moeilijk inschatten.
4.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de deskundige gevolgd kan worden in haar conclusie. Door de nog mogelijke behandeling is het niet uitgesloten dat in de FML significante verbeteringen kunnen optreden die leiden tot mogelijkheden op de arbeidsmarkt.

Wat vindt de rechtbank van de duurzaamheid

4.3
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Tot slot geldt dat als van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan voor het eerste jaar, de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend dient te worden onderbouwd. [1]
Volgens de Raad sluit het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” nauw aan bij de in de wetsgeschiedenis beschreven procedure en hebben zowel de beschreven procedure als het beoordelingskader het karakter van een instructie aan de verzekeringsartsen met betrekking tot de wijze waarop zij de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid dienen te bepalen. [2]
4.4
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. [3] Deze situatie doet zich hier niet voor. Weliswaar sluit de deskundige verbetering van de psychische beperkingen op de lange termijn niet uit en zijn er nog behandelmogelijkheden, maar de deskundige geeft ook aan dat gezien de lange duur en de ernst van de klachten niet duidelijk is of er enige verbetering zal optreden. Als enige verbetering zal optreden, dan wordt verwacht dat dit zeer langzaam zal gaan en verbetering zal in ieder geval in het eerstkomende jaar niet verwacht worden. Nu zowel door de deskundige als door de behandelend psychiater geen onderbouwing gegeven kan worden die ziet op het mogelijke resultaat van de (ingezette) medische behandeling voor eiser had de deskundige – gelet op het in 4.3 beschreven verzekeringsgeneeskundig beoordelingskader – tot de conclusie moeten komen dat bij eisers arbeidsongeschiktheid duurzaam is. De rechtbank acht hierbij aanvullend van belang dat de datum in geding 7 juli 2017 is en dat uit de beschikbare medische informatie blijkt dat eisers situatie in 2022 – vijf jaar later – ondanks de ingezette behandeltrajecten niet is verbeterd.

Conclusie

5. Het voorgaande betekent dat eiser per 7 juli 2017 volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom per die datum recht heeft op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om de IVA-uitkering van eiser te berekenen. Daarom zal de rechtbank verweerder opdragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en tweemaal 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, r.o. 7.4.
2.De uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, r.o. 7.3.
3.De uitspraak van de Raad van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822, r.o. 4.2.