ECLI:NL:RBDHA:2022:14044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.1264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende gelegenheid voor vreemdeling om verblijfsrecht in Frankrijk te onderbouwen voorafgaand aan terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan een vreemdeling. De vreemdeling, geboren in Colombia, had op 29 december 2021 Nederland binnengekomen met een vals paspoort en rijbewijs. Na een gehoor op 18 januari 2022, waarin hij zijn situatie en mogelijke verblijfsrecht in Frankrijk toelichtte, werd hem een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet in voldoende mate in de gelegenheid was gesteld om zijn situatie naar voren te brengen. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling voldoende informatie had verstrekt over zijn familiebanden in de EU en dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had nagelaten om navraag te doen bij de Franse autoriteiten over de verblijfsstatus van de vreemdeling. De rechtbank concludeerde dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet zorgvuldig waren genomen en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1518,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1264

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Genee).

Procesverloop

In het besluit van 18 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Oordeel

1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit en het inreisverbod niet zorgvuldig heeft genomen en niet goed heeft gemotiveerd in het licht van de door eiser gegeven informatie over zijn familiebanden in de EU. De rechtbank zal hierna motiveren hoe het tot zijn oordeel is gekomen.

Overwegingen

Achtergrond
2. Eiser is geboren op [datum 1] 1990 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Hij is op 29 december 2021 met een vlucht van Madrid naar Amsterdam gereisd. Bij aankomst op Schiphol is eiser aangehouden omdat hij bij de douane een vals nationaal paspoort en rijbewijs van Guatemala heeft laten zien. Op 18 januari 2022 heeft er om 09:45 uur een gehoor met eiser plaatsgevonden omdat het voornemen bestond om aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod op te leggen. Tijdens dit gehoor heeft eiser verklaard dat hij enkele jaren geleden naar Spanje is gereisd naar zijn zus die daar woont, dat een andere zus van hem in Parijs woont, dat hij een jaar geleden is getrouwd met een Franse vrouw, dat er een procedure loopt om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in Frankijk en dat hij stukken daarvan kan laten opsturen. De verbalisant merkt vervolgens op dat het document moet worden overgelegd en verweerder ook bij de Franse autoriteiten zal navragen of eiser verblijfsrecht heeft aangevraagd.
3. Op de avond voorafgaand aan het gehoor, heeft eisers toenmalige gemachtigde, mr. M.A.M. Karsten, per mail van 22:16 uur aangegeven dat hij graag bij het gehoor zou willen zijn en voorafgaand aan het gehoor met eiser zou willen spreken. Het gehoor heeft echter de daarop volgende ochtend zonder de gemachtigde plaatsgevonden. Namens eiser heeft de gemachtigde per mail van 18 januari 2022 om 11:55 uur een zienswijze gegeven. Daarin is aangegeven dat eiser in Franrijk verblijft met zijn vrouw, mevrouw [naam 1] en dat zij de Franse nationaliteit heeft. Ook is aangegeven dat eisers zus, het kind van de zus en de vader van eiser in Frankrijk wonen, dat zijn vader kanker heeft en in Frankrijk de benodigde zorg krijgt. Verder is vermeld dat eiser een zus heeft, mevrouw [naam 2] , die in Spanje woont met haar twee kinderen, de nicht en neef van eiser. Eiser stelt op grond daarvan verblijfsaanspraken te hebben in Europa als familielid van een EU onderdaan. Bij de mail heeft eiser ter onderbouwing daarvan de volgende in het Frans en Spaans gestelde stukken overgelegd:
-akte registratie partnerschap van eiser met [naam 1] van [datum 2] 2020;
-op naam van eiser en [naam 1] gestelde kwitantie van 29 december 2021 met betrekking tot de betaalde huur en elektriciteit van de woning aan [adres] over de maanden december 2021 en januari 2022;
-afschrift inschrijving op adres in Spanje van de zus van eiser, [naam 2] ;
-Spaanse vergunningen zus, neef en nicht;
-bewijs van inschrijving voor de taalcursus "Francais langue Etrangère FLE” van andere zus eiser;
-Frans paspoort nichtje [naam 3] ;
-Colombiaans paspoort vader;
-Colombiaanse medische gegevens vader.
4. Verweerder heeft op 18 januari 2022 om 14:26 uur aan eiser het terugkeerbesluit en het inreisverbod opgelegd. In het bestreden besluit stelt verweerder dat uit de door de gemachtigde overgelegde kopie van het paspoort van eiser blijkt dat deze op 26 juni 2020 is afgegeven in Madrid. Verweerder acht het aannemelijk dat eiser vanaf die datum in Europa woont zonder verblijfsvergunning omdat hij geen verblijfsdocument kan overleggen. De ingebrachte Spaans- en Franstalige documenten zijn niet meegenomen in de beoordeling omdat de documenten niet zijn vertaald. Mocht eiser nu een familieleven hebben dan heeft hij zelf de keuze gemaakt om gedurende het illegale verblijf familieleven aan te gaan en dit familieleven te intensiveren. Deze omstandigheid komt voor rekening en risico van eiser. Niet is gebleken dat het onmogelijk is om gedurende de duur van het inreisverbod het gezinsleven op andere wijze in te vullen. Bijvoorbeeld door middel van een bezoek van eisers familieleden in het land van herkomst van eiser, of in enig ander land waar zij elkaar ontmoeten. Voor zover eiser aanvoert dat het er op neerkomt dat hij langdurig verblijf beoogt, kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen met het oog op het uitoefenen van het gezinsleven.
Beoordeling
5. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling [2] is het de verantwoordelijkheid van verweerder om een terugkeerbesluit met een daaraan gekoppeld inreisverbod in alle gevallen zorgvuldig voor te bereiden. Dit houdt in dat, voordat een dergelijk besluit wordt opgelegd, de vreemdeling in voldoende mate in de gelegenheid wordt gesteld om zijn situatie naar voren te brengen en dat verweerder deze omstandigheden in het besluit moet meewegen.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daar in dit geval niet aan heeft voldaan De rechtbank stelt vast dat de overgelegde Frans- en Spaanstalige stukken niet zijn meegewogen in het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder, voor zover deze stukken voor hem niet duidelijk waren, eiser in de gelegenheid moeten stellen deze stukken te laten vertalen of deze zelf te vertalen, voordat het besluit werd genomen. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het voornemen en de mogelijkheid een zienswijze in te dienen, kon van eiser niet worden gevergd om een vertaling al bij het indienen van de zienswijze te overleggen. Dat klemt in dit geval temeer, omdat deze stukken de verklaringen van eiser over zijn verblijf in Frankrijk en zijn relatie met een Française en zijn familie in Europa onderbouwen. Nu het gaat om EU-onderdanen is niet op voorhand uitgesloten dat eiser daar verblijfsrecht aan ontleent. Verweerder had op grond daarvan moeten beoordelen of van het opleggen van het terugkeerbesluit met het inreisverbod moest worden afgezien. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten. De overwegingen ten aanzien van het gezinsleven, wat daar verder ook van zij, voldoen in dat opzicht niet.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat dit anders had gekund, maar ook het standpunt gehandhaafd dat de overgelegde stukken en de verklaringen onvoldoende zijn om nader onderzoek naar de verblijfsstatus van eiser in Frankrijk te doen. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn gestelde verblijfsrecht met zijn verklaringen tijdens het gehoor en de overgelegde stukken, voor zover dat op dat moment in zijn macht lag, voldoende onderbouwd. Bij deze stand van zaken was het aan verweerder om bij de Franse autoriteiten navraag te doen naar de verblijfsstatus van eiser in Frankrijk voordat het bestreden besluit werd genomen. Dat had de Kmar [3] -officier tijdens het gehoor op 18 januari 2022 ook al expliciet toegezegd.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb [4] verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1518,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hoger beroepschrift. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 15 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012) en van 28 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1346 en ECLI:NL:RVS:2021:1360 en
2.Afdeling bestuursrecht van de Raad van State
3.Koninklijke marechaussee.
4.Algemene wet bestuursrecht.