ECLI:NL:RBDHA:2022:14055

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.22937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Zwitserland in het kader van mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ugandees, zijn asielaanvraag had ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht aan Zwitserland te voorkomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 12 juni 2022 is ingediend en dat Zwitserland op 25 juli 2022 het verzoek om overname heeft aanvaard. Eiser voerde aan dat hij als slachtoffer van mensenhandel aangifte wilde doen in Nederland, wat volgens hem niet mogelijk zou zijn in Zwitserland, omdat het misbruik in Nederland had plaatsgevonden. Hij stelde dat hij getraumatiseerd was en dat hij tijd nodig had om aangifte te doen.

De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag bij Zwitserland ligt en dat er geen reden is om aan te nemen dat de Zwitserse autoriteiten hun verplichtingen niet zouden nakomen. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om het bestreden besluit te weerleggen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22937

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend om overdracht aan Zwitserland te voorkomen (NL22.22938).
Het beroep is, tezamen met de zaak NL22.22938, op 8 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen V. Nakiyaga, tolk, en een begeleider van eiser.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ugandese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 12 juni 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Zwitserland een verzoek om overname gedaan. Zwitserland heeft dit verzoek op 25 juli 2022 aanvaard.
3. Eiser voert daartegen aan dat hij als slachtoffer van mensenhandel in Nederland aangifte wil doen en dat hij dat in Zwitserland niet kan omdat het misbruik in Nederland heeft plaatsgevonden. Daarnaast was hij dermate getraumatiseerd dat hij ook in Nederland lange tijd niet in staat was om aangifte te doen. Hij heeft nu een afspraak op 24 november 2022. De periode tot die tijd moet worden beschouwd als bedenktijd. Op grond van artikel 6 van de richtlijn 2004/881/EG mag de IND dan geen verwijderingsmaatregel opleggen. Onder verwijzing naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 november 2022 [2] , stelt eiser dat verweerder in afwachting van de beslissing van het Openbaar Ministerie over de aangifte de uitvoering van het overdrachtsbesluit dient op te schorten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet bestreden is dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming en dat er van uit kan worden gegaan dat de Zwitserse autoriteiten hun verplichtingen jegens eiser als asielzoeker zullen nakomen.
De stelling van eiser dat hij in Zwitserland feitelijk geen aangifte zal kunnen doen, omdat het misbruik in Nederland heeft plaatsgehad, leidt dan ook niet tot twijfel aan de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit.
5. Voor zover eiser stelt dat hij in Nederland aangifte wil doen van mensenhandel, leidt dat evenmin tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De procedure op grond van de regeling voor mensenhandel laat namelijk de bevoegdheid van verweerder om een overdrachtsbesluit te nemen onverlet, zo is eerder reeds uitgemaakt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3] Daarnaast heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest O.T.E. tegen Nederland geoordeeld dat artikel 6 van Richtlijn 2004/81/EG zich er niet tegen verzet dat tijdens een periode van bedenktijd een overdrachtsbesluit wordt vastgesteld of dat voorbereidende maatregelen worden getroffen voor de uitvoering daarvan, mits deze voorbereidende vragen de bedenktijd niet van hun nuttige werking beroven. [4] Daargelaten of aan eiser een bedenktijd moest worden geboden, geldt dat van feitelijke overdracht nog geen sprake is. Vaststaat daarbij dat de overdrachtstermijn niet vóór 25 januari 2023 eindigt. Verder is met de besluitvorming ter uitvoering van de Dublinverordening niet gebleken van voorbereidingshandelingen waardoor eiser wordt belemmerd in het doorlopen van zijn aanvraagprocedure voor een reguliere verblijfsvergunning als slachtoffer van mensenhandel. Verweerder heeft daarentegen wel bepaald dat eiser de uitkomst van het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep tegen het bestreden besluit in Nederland mag afwachten.
Verweerder was dan ook niet gehouden tot een nadere een belangenafweging alvorens hij het overdrachtsbesluit kon nemen. Eiser kan zijn belang bij bescherming als slachtoffer van mensenhandel naar voren brengen in een eventuele procedure tegen zijn feitelijke overdracht aan Zwitserland.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zaak C-338/21, ECLI:EU:C:2022:900
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464.
4.Arrest van 20 oktober 2022, zaak C-66/21, ECLI:EU:C:2022:809.