ECLI:NL:RBDHA:2022:14062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
NL22.25317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 december 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 16 december 2022 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft op 21 december 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser, en dat er geen onrechtmatigheid was in de tenuitvoerlegging van de maatregel. Eiser stelde dat de bewaring niet noodzakelijk was, omdat zijn identiteit al bekend was door een gecontroleerde overdracht uit België. De rechtbank oordeelde echter dat de identiteit van eiser niet vaststond, ondanks zijn registratie in Eurodac. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op juiste gronden de maatregel van bewaring had opgelegd en dat er geen lichter middel beschikbaar was om het risico van onttrekking aan het toezicht te ondervangen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25317

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 16 december 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
Grondslag maatregel en voortraject
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de bewaring niet noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Het betrof immers een gecontroleerde overdracht uit België en de identiteit en nationaliteit van eiser was dus al bekend.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het enkele feit dat eiser op grond van de Dublinverordening [3] aan Nederland is overgedragen maakt niet dat de identiteit en nationaliteit van eiser vaststond. Dat eiser in Eurodac voorkomt met bepaalde personalia betekent niet dat daarmee zijn identiteit vast staat. Daarbij komt dat de gestelde identiteit van eiser tijdens zijn eerdere asielprocedure in Nederland niet geloofwaardig is bevonden. [4] Eiser kon dus in bewaring worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Verweerder heeft eiser dan ook op de juiste grond in bewaring gesteld.
6. Bovenstaande leidt wel tot het oordeel dat artikel 50, derde lid, van de Vw in dit geval een onjuiste grondslag voor ophouding was. Niet in geschil is dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument en dat zijn identiteit in een eerdere asielprocedure ongeloofwaardig is geacht. Zoals hierboven is overwogen betekent het enkele feit dat eiser in Eurodac voorkomt met bepaalde personalia niet dat daarmee zijn identiteit vast staat. Verweerder heeft daarom ten onrechte geconstateerd dat eisers identiteit bij de ophouding onmiddellijk kon worden vastgesteld. Volgens vaste rechtspraak leidt dit gebrek niet zonder meer tot onrechtmatigheid van de daaropvolgende maatregel van bewaring, maar dient er een belangenafweging plaats te vinden. Deze valt in het voordeel van verweerder uit. Eiser is door het gebrek immers niet in zijn belangen geschaad, nu de gevolgen voor hem niet anders zouden zijn geweest als hij op de juiste grondslag was opgehouden.
Gronden van de maatregel
7. Ten aanzien van zware grond 3a stelt eiser dat hij wel op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Hij is namelijk gecontroleerd overgedragen vanuit België naar Nederland. Verder betwist eiser zware grond 3d aangezien hij wel voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Op basis van de gegevens die hij heeft verstrekt wordt immers door verweerder getoetst. Tot slot stelt eiser dat hij geen verschillende aliassen heeft opgegeven in Nederland.
8. Verweerder wijst in de motivering van de maatregel terecht op eisers verklaring op 13 november 2021 dat hij nooit in het bezit is geweest van een paspoort en zijn verklaring dat hij op illegale wijze Europa is binnengekomen. Ook wijst verweerder terecht op de verklaring van eiser tijdens het gehoor op 28 november 2021, waarin hij verklaart dat hij tijdens zijn reis van Marokko naar Nederland geen gebruik heeft gemaakt van documenten. Aan eiser mag, ook gelet op zijn tegenstrijdige verklaringen over het al dan niet in het bezit zijn (geweest) van identificerende documenten, dan ook worden tegengeworpen dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Zware grond 3a is feitelijk juist. Verder blijkt, ondanks de stelling van eiser dat hij voldoende meewerkt aan zijn identiteit en nationaliteit, niet van enige pogingen van de kant van eiser om identificerende documenten te verkrijgen. De zware grond 3d is tevens feitelijk juist.
9. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd ten aanzien van de gronden behoeft daarom geen bespreking meer. De rechtbank constateert na ambtshalve toetsing dat de gronden 3b, 3c en 3e feitelijk juist zijn en dat dit in combinatie met de zware gronden 3a en 3d voldoende grondslag biedt om de maatregel van bewaring te dragen op de gestelde grondslagen. Uit deze gronden blijkt ook het risico op onttrekking aan het toezicht.
Lichter middel
10. Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken te ondervangen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Zicht op uitzetting
11. Voor de bewaringsgrondslag als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, van de Vw is zicht op uitzetting geen voorwaarde, omdat zicht op uitzetting dan juist niet aan de orde is. [5] De beroepsgronden over het zicht op uitzetting treffen dan ook geen doel.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank overweegt tenslotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, [6] ook los van wat eiser zelf aanvoert geen onregelmatigheden heeft vastgesteld die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Slotsom
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Nu er een gebrek in de ophouding is geconstateerd ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. [7] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
4.Zie de asielbeschikking van 15 december 2021.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1813.
6.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498.