ECLI:NL:RBDHA:2022:14453
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van het beroep inzake machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekster, die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij [A]', zag haar aanvraag op 5 april 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 2 februari 2022 ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep instelde. Op 26 april 2022 trok de Staatssecretaris het bestreden besluit in, wat leidde tot de intrekking van het beroep door verzoekster, die tevens verzocht om een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het bestreden besluit niet kan worden gezien als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit omdat de intrekking plaatsvond na het indienen van nieuwe documenten door verzoekster, die niet onder de onderzoekslast van de Staatssecretaris vielen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, aangezien de intrekking van het besluit niet betekende dat het oorspronkelijke besluit onrechtmatig was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier E. Kersten, en is openbaar uitgesproken op 11 augustus 2022.