ECLI:NL:RBDHA:2022:14455
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van een voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een proceskostenvergoeding. Verzoekster, die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had aangevraagd om bij een familielid te verblijven, had eerder een afwijzing van deze aanvraag ontvangen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na het indienen van een bezwaar, dat ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 26 april 2022 trok de Staatssecretaris het bestreden besluit in, waarna verzoekster haar verzoek om voorlopige voorziening introk en om proceskostenvergoeding vroeg.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter overwoog dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, omdat de intrekking van het bestreden besluit niet kon worden gezien als tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Dit was het geval omdat de intrekking was gebaseerd op nieuwe feiten en omstandigheden die buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vielen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 augustus 2022 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.