ECLI:NL:RBDHA:2022:14460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (MTNET) tussen eiseres en haar zoon, en dat er dus geen beschermenswaardig gezinsleven was zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.

Eiseres voerde aan dat haar gezondheid door de coronapandemie was verslechterd en dat zij afhankelijk was van de zorg van haar zoon. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder een onjuist toetsingskader had gehanteerd bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank stelde vast dat de beoordeling van de MTNET-relatie niet alleen afhankelijk is van de vraag of iemand zelfstandig kan functioneren na een scheiding, maar ook van andere factoren zoals emotionele en financiële afhankelijkheid.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat zij niet op andere kinderen of derden kon terugvallen voor zorg en ondersteuning. De rechtbank besloot dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/910
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Marokkaanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: A. Khottour),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Volkers).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de op
29 maart 2021 ingediende aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [de persoon] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 1 februari 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2022. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1. [de persoon] (referent) is de zoon van eiseres. Referent heeft sinds augustus 2010 een verblijfsrecht in Nederland. Eiseres heeft nog 5 kinderen, een andere zoon in Nederland en vier dochters waarvan twee nog woonachtig zijn in Marokko.
2. Op 29 maart 2021 heeft referent voor eiseres onderhavige mvv-aanvraag ingediend. Volgens eiseres is sprake van beschermenswaardig familieleven tussen haar en haar zoon. Daartoe is aangevoerd dat door de coronapandemie en de gevolgen daarvan zowel de fysieke als mentale gezondheid van eiseres achteruit zijn gegaan. Uit de verklaringen van de artsen blijkt dat eiseres last heeft van depressiviteit, angstgevoelens en slapeloosheid. Hulp van haar kinderen is volgens de verklaringen van de artsen gewenst. Volgens eiseres kan deze hulp niet door derden worden verleend. Hoewel zij ook kinderen in Marokko, België en Spanje heeft, wil zij graag bij referent in Nederland verblijven. Aan deze keuze voor Nederland liggen zowel culturele als geloofsoverwegingen ten grondslag, de zorg van ouders ligt bij de zonen, alsook dat zij zich veiliger voelt bij haar zonen in Nederland dan bij haar schoonzonen elders. Er is dagelijks intensief contact tussen eiseres en referent en voor de coronapandemie gingen referent en eiseres regelmatig bij elkaar op bezoek. Sinds eiseres last heeft van psychische problemen kan zij niet meer naar Rabat reizen om steeds opnieuw een visum voor familiebezoek aan te vragen. De kinderen kunnen niet vaak bij haar op bezoek als gevolg van werk- en gezinsverplichtingen.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’, hierna: MTNET) tussen eiseres en referent en dus geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [1] Volgens verweerder is niet gebleken dat dat de band tussen eiseres en referent zo sterk is dat eiseres als gevolg van de scheiding niet in staat is zelfstandig te functioneren. Daartoe wordt overwogen dat zij al langere tijd niet meer samenwonen terwijl in de periode na de scheiding in 2010 niet is gebleken dat eiseres niet zelfstandig kon functioneren. Dat eiseres sinds zij ziek is geworden haar contacten met familie, buren, kennissen en vrienden heeft verloren en er nu een mantelzorgbehoefte ontstaat, kan volgens verweerder geen beschermenswaardig gezinsleven doen ontstaan. Dat betaalde zorg door derden of opvang in een ouderentehuis niet mogelijk is, is niet onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de relatie tussen eiseres en referent anders is dan het doen onderhouden van de gebruikelijke contacten tussen directe familieleden. Dat het inspanning vergt van referent dan wel de andere familieleden om voor eiseres te zorgen, betekent niet dat dit onmogelijk is, aldus verweerder. Eiseres is het niet met de afwijzing eens.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerders beoordeling zoals hiervoor weergegeven, niet in overeenstemming is met de door het EHRM [2] geformuleerde uitgangspunten. Uit rechtspraak van het EHRM volgt dat bij relaties tussen meerderjarige kinderen en hun ouder(s) voor het aannemen van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM sprake moet zijn van MTNET. Hiervoor moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’). [3]
4.2
Verweerder heeft, door te beoordelen of eiseres na de scheiding van referent al dan niet in staan is zelfstandig te functioneren, een onjuist toetsingskader aan de MTNET-toets ten grondslag gelegd. Uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt namelijk dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [4] Voor de beoordeling of daarvan sprake is, kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst. Door te toetsen of iemand na een scheiding in staat is zelfstandig te functioneren, wordt naar het oordeel van de rechtbank een hogere lat opgeworpen dan wanneer wordt getoetst of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Op de zitting heeft verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 maart 2020, [5] aangegeven dat dit “zelfstandig functioneren”-criterium door verweerder altijd wordt gebruikt in dit soort zaken en dat dit recht doet aan de hoge lat die door het EHRM is gesteld voor het aannemen van MTNET. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Een dergelijke invulling volgt niet uit rechtspraak van het EHRM. Verweerder heeft dan ook onjuist getoetst, waardoor sprake is van een motiveringsgebrek.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.1
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat tussen haar en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het is niet duidelijk geworden of en, zo ja, wanneer eiseres en referent hebben samengewoond. De voor het eerst op de zitting ingenomen stelling van eiseres dat zij, tot de coronapandemie begon, afwisselend drie maanden bij referent in Nederland en dan weer drie maanden in Marokko verbleef, is niet onderbouwd. Dat eiseres financieel afhankelijk is van referent, is evenmin vast komen te staan. Eiseres ontvangt een AOW-uitkering en op de zitting is aangegeven dat eiseres daarvan in beginsel in haar dagelijks bestaan kan voorzien. Dat referent soms extra geld overmaakt, nog daargelaten dat ook deze stelling niet is onderbouwd, leidt niet tot de afhankelijkheid zoals bedoeld. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres een bijzondere band heeft met referent en zijn kinderen – zij is het liefst bij hen en ze hebben dagelijks contact via Whatsapp – leidt ook dit niet tot de conclusie dat sprake is van een dusdanige emotionele afhankelijkheid dat van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan worden gesproken. De steeds slechter wordende gezondheid van eiseres maakt de wens van referent en eiseres om bij elkaar te zijn groter, maar omdat niet is vast komen te staan dat alleen referent in de zorg voor zijn moeder kan voorzien, kan ook dit niet bijdragen aan het vaststellen van MTNET. Bovendien heeft eiseres niet onderbouwd welke zorg zij nodig heeft en evenmin dat zij voor haar verzorging en hulp geen beroep kan doen op haar andere kinderen of derden. Ten slotte volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de banden van eiseres met Marokko groter zijn dan die met Nederland. Eiseres is daar geboren en heeft haar hele leven in Marokko gewoond. Dat de banden van eiseres met Nederland inmiddels groter zouden zijn dan die met Marokko, enkel vanwege de omstandigheid dat zij de laatste jaren de helft van het jaar (om de drie maanden) in Nederland heeft verbleven en een AOW-uitkering ontvangt, wordt niet gevolgd.
6.2
De twee uitspraken van de Afdeling waarnaar eiseres in beroep heeft verwezen, [6] leiden niet tot een ander oordeel. Beide uitspraken zien op de door verweerder te verrichten belangenafweging, niet over de – zoals ook in het beroep van eiseres – daaraan voorafgaande vraag of sprake is van beschermenswaardig gezinsleven.
7. Gelet op voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van MTNET tussen eiseres en referent en dus geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit blijven in stand. Dat betekent dat verweerder niet verplicht is een mvv aan eiseres te verlenen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,--, en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op aan eiseres het betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
D:
VK

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.Zie bijvoorbeeld de beslissing van het EHRM van 30 juni 2015 in zaak nr. 42331/05 (A.A.Q. tegen Nederland).
4.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 17 april 2012, nr. 1598/06.
6.Uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:345) en de uitspraak van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:982).