In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, die oordeelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (MTNET) tussen eiseres en haar zoon, en dat er dus geen beschermenswaardig gezinsleven was zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Eiseres voerde aan dat haar gezondheid door de coronapandemie was verslechterd en dat zij afhankelijk was van de zorg van haar zoon. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder een onjuist toetsingskader had gehanteerd bij de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank stelde vast dat de beoordeling van de MTNET-relatie niet alleen afhankelijk is van de vraag of iemand zelfstandig kan functioneren na een scheiding, maar ook van andere factoren zoals emotionele en financiële afhankelijkheid.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat zij niet op andere kinderen of derden kon terugvallen voor zorg en ondersteuning. De rechtbank besloot dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres.