ECLI:NL:RBDHA:2022:14519
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en verzoek om bestuurlijke dwangsom in asielprocedure
In deze zaak heeft eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De aanvraag was op 16 september 2021 ingediend, maar er was pas op 28 juni 2022 een besluit genomen, waarbij de aanvraag werd ingewilligd en een verblijfsvergunning asiel werd verleend. Eiser heeft echter het beroep gehandhaafd, omdat hij van mening was dat verweerder een bestuurlijke dwangsom verschuldigd was wegens het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 16 maart 2022 was verstreken en dat eiser verweerder op 1 april 2022 in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelt dat, omdat verweerder alsnog op de aanvraag heeft beslist, eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen dwangsom verschuldigd is. De rechtbank verklaart het beroep tegen het alsnog genomen besluit ongegrond, omdat verweerder terecht heeft vastgesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, aangezien de zaak van licht gewicht is en eiser een toevoeging heeft gekregen voor rechtsbijstand.