ECLI:NL:RBDHA:2022:14520
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en bestuurlijke dwangsom in asielprocedure
In deze zaak heeft eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De aanvraag was op 3 oktober 2021 ingediend, maar het bestuursorgaan heeft pas op 28 juni 2022 een besluit genomen, waarbij de aanvraag werd ingewilligd en een verblijfsvergunning asiel werd verleend. Eiser heeft echter het beroep gehandhaafd, ondanks het besluit van verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 3 april 2022 was verstreken en dat eiser op 22 april 2022 beroep heeft ingesteld, nadat hij verweerder in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat verweerder inmiddels had beslist. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit werd daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 juni 2022 beoordeeld. Eiser was van mening dat verweerder een bestuurlijke dwangsom verschuldigd was, maar verweerder stelde zich op het standpunt dat hij geen dwangsom verschuldigd was op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht en dat verweerder terecht geen dwangsom aan eiser heeft verbeurd. Het beroep tegen het besluit van 28 juni 2022 werd kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, omdat de zaak van licht gewicht was en eiser een toevoeging had gekregen voor rechtsbijstand.