ECLI:NL:RBDHA:2022:14798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
NL22.15269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinprocedure en de afwezigheid van een registertolk in asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door mr. L.M. Straver, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk, om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op grond van de Dublinverordening.

Eiser heeft aangevoerd dat hij niet is gehoord in aanwezigheid van een registertolk, wat volgens hem een schending van zijn rechten inhoudt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen registertolk beschikbaar was tijdens het aanmeldgehoor, maar dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom dit het geval was. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat de afwezigheid van een registertolk niet automatisch leidt tot een schending van de rechten van eiser, mits hij zijn verhaal adequaat heeft kunnen doen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat Duitsland, als verantwoordelijke lidstaat, de asielaanvraag van eiser in behandeling zal nemen en dat er geen reden is om aan te nemen dat de asielprocedure daar niet in overeenstemming met de Europese richtlijnen zal verlopen. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er sprake is van systeemfouten in Duitsland die een risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.15269
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft gevraagd om de zaak aan te houden (samen met de zaak NL22.15270) in verband met de staking van de Nederlandse Spoorwegen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en heeft samen met partijen een andere oplossing gevonden. De zitting zal doorgaan. Verweerder kan dan ter zitting zijn standpunten kenbaar maken. De zittingsaantekeningen zullen in het digitaal dossier worden geplaatst, zodat eiser daar vóór 2 september 2022 op kan reageren. Verweerder is uiteindelijk, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen, maar heeft wel een verweerschrift ingediend. Eiser heeft gereageerd op het verweerschrift met een aanvullend beroepschrift. Partijen hebben op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht toestemming gegeven deze zaak buiten zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 7 september 2022.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Duitsland
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Duitsland gestuurd. Duitsland heeft dit verzoek geaccepteerd.
Registertolk
2. Eiser stelt dat hij door verweerder niet is gehoord in aanwezigheid van een registertolk in de Punjabi taal. Dat staat ook vermeld in het aanmeldgehoor, het voornemen en het bestreden besluit. Alleen als er sprake is van vereiste spoed én verweerder goed heeft gemotiveerd dat er geen registertolk beschikbaar was en waarom deze niet beschikbaar was, kan verweerder zich beroepen op de uitzondering zoals in artikel 28, derde en vierde lid van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) staat. Er is niet voldaan aan de tweede voorwaarde. Er zijn acht tolken in de taal Punjabi beschikbaar. Het aanmeldgehoor heeft slechts één uur geduurd. Waarom al deze acht tolken niet beschikbaar waren tijdens het aanmeldgehoor en ook niet gedurende de hele dag beschikbaar waren is niet vermeld. Ook is niet geprobeerd om op de dag van het gehoor zelf nog een registertolk te verkrijgen. Er is sprake van een afnameplicht en deze plicht is een fundamentele waarborg voor de asielprocedure, daarom moet verweerder wel degelijk beter motiveren waarom er in het geheel geen registertolk beschikbaar was op die dag voor één uur. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 februari 2014.3 Omdat de afnameplicht niet alleen bestaat ter waarborging van de kwaliteit van de tolk, maar ook voor de integriteit van de tolk, is er bij een schending van artikel 28 van de Wbtv geen plaats voor een belangenafweging. Eiser moet daarom opnieuw gehoord worden over zijn bezwaren ten aanzien van de overdracht aan Duitsland. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 26 maart 2019.4
3. Verweerder verwijst naar het aanmeldgehoor van 3 februari 2022 waarin staat dat er tijdens dat gehoor gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. De reden daarvoor was dat er niet tijdig een registertolk beschikbaar was. De planning van verweerder heeft eerst registertolken benaderd, deze waren niet tijdig beschikbaar. In het voornemen is ook vermeld dat er geen gebruik is gemaakt van een registertolk tijdens het aanmeldgehoor, omdat een registertolk niveau 1 of niveau 2 niet tijdig beschikbaar was. In het bestreden besluit heeft verweerder verder vermeld dat eiser de tolk die bij het gehoor aanwezig was goed kon verstaan, dat heeft eiser zelf ook aangegeven voorafgaand en na het aanmeldgehoor. Het valt daarom niet in te zien dat eiser door de inzet van een niet- registertolk in zijn belangen zou zijn geschaad of dat hij zijn verhaal niet degelijk naar voren heeft kunnen brengen. In het verweerschrift schrijft verweerder dat de tolk die bij het aanmeldgehoor aanwezig was, wel degelijk een registertolk is.
4. Het is vaste rechtspraak dat artikel 28, derde en vierde lid, van de Wbtv wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-registertolk uiterlijk in het besluit schriftelijke vastlegt en dat deze reden één van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. Bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een registertolk moet in het bestreden besluit hierop een toelichting worden gegeven5. In dit verband heeft verweerder uitgelegd dat bij de planning van het

3.ECLI:NL:RVS:2014:600.

gehoor eerst in het register is gekeken en dat geconcludeerd is dat er geen registertolk tijdig beschikbaar is. De vraag wat in dit verband tijdig is, heeft verweerder gerelateerd aan de vereiste spoed voor het inplannen van gehoor gelet op de omstandigheid dat het hier gaat om een Dublinprocedure. Nog daargelaten dat verweerder nu stelt dat wel sprake was van een registertolk, acht de rechtbank dit een voldoende toelichting op het niet beschikbaar zijn van een registertolk. Niet is een vereiste dat verweerder op de dag van het verhoor de beschikbaarheid nogmaals checkt. Verweerder mag er vanuit gaan dat er geen tolk beschikbaar is. Anders dan eiser naar voren brengt, is voorts relevant of eiser door de afwezigheid van de registertolk in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de ABRvS van 29 april 20196. Dit is niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt verder dat overdracht aan Duitsland op grond van de Dublinverordening zal leiden tot een (indirect) schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Hv), omdat Duitsland hem zal verwijderen naar Pakistan. Dat is wegens zijn reële vrees om door de Milli Moslimi gedood te worden, in strijd met de genoemde artikelen. Eiser heeft gemotiveerd betoogd dat zijn vervolgaanvraag in Duitsland wegens te hoge drempels niet inhoudelijk zal worden beoordeeld en hij hiertegen, door afwezigheid van gefinancierde rechtsbijstand, geen effectief rechtsmiddel kan aanwenden. De uitspra ak van de ABRvS van 23 oktober 20197 over Griekenland is naar analogie met de situatie in Duitsland, namelijk geen gefinancierde rechtsbijstand, wel degelijk van toepassing. Omdat er een cumulatie is van verschillende gebreken, maakt het onthouden van gefinancierde rechtsbijstand dat verweerder niet zonder nader onderzoek en/of nadere motivering kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is alleen het Punjabi voldoende machtig. Hij zal niet begeleid worden door een jurist en er is geen vertaler beschikbaar. Alleen als eiser in staat zal zijn om in zijn brief duidelijk te maken dat er sprake is van nieuwe feiten en dat hij deze niet eerder naar voren kon brengen én dat hij de door Duitsland gehanteerde termijn van drie maanden termijn na kennisname van de nieuwe feiten heeft gesauveerd, dán zal Duitsland deze aanvraag inhoudelijk beoordelen, dat staat op pagina 77 van het AIDA rapport, update 2021. Duitsland houdt in beginsel geen gehoor, daarom wordt aangeraden om de toelichting zo duidelijk mogelijk met alle details én alle juridische argumenten naar voren te brengen (pagina 78 AIDA rapport). Dit betreft specifieke kennis waarvan niet verwacht mag worden dat eiser deze als leek naar voren brengt. Bij de voorprocedure en in beroep is er geen gratis rechtsbijstand.
6. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen vanuit gaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen waaronder die uit het Unierecht nakomt. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is het niet mogelijk om eiser over te dragen aan Duitsland, als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiser in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Hv. In het arrest Jawo8 zijn de criteria beschreven om te beoordelen of tekortkomingen

6.ECLI:NL:RVS:2019:1395

8 C-163/17, ECLi:EU:C:2019:218.
onder artikel 4 van het Hv vallen. Hieruit volgt dat de tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid moeten bereiken voordat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Hv. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
7. Duitsland heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asiel. Dit houdt ook in dat Duitsland ervoor moet zorgen dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. De reële vrees te worden gedood door de Milli Moslimi ziet op de inhoudelijk behandeling van het verzoek van eiser en dit moet hij dan ook in Duitsland aankaarten. In het AIDA rapport waar eiser naar verwijst staat dat wanneer het gaat om een opvolgende asielaanvraag, er sprake moet zijn van nieuwe feiten ten aanzien van de vorige procedure. Dat eiser deze nieuwe feiten aannemelijk moet maken, betekent niet dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Ook in Duitsland zullen er personen of organisaties aanwezig zijn die eiser hierbij kunnen helpen.
8. Artikel 27, zesde lid en artikel 20, derde lid van de Procedurerichtlijn staan toe dat toegang tot gefinancierde rechtsbijstand afhankelijk kan worden gesteld van de reële kans van slagen van de procedure. De kans van slagen moet worden beoordeeld door de onafhankelijk rechter of een andere bevoegde instantie. Als een andere instantie de beoordeling verricht, moet tegen die beoordeling beroep mogelijk zijn bij de rechter. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan die bepalingen in Duitsland niet wordt voldaan. Daardoor kan ook de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019 over Griekenland niet per analogie gelden. Het enkele feit dat in Duitsland niet altijd sprake is van kosteloze rechtsbijstand betekent niet dat de situatie gelijk is met die in Griekenland en dat er sprake is van systeemfouten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 september 2022
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.