ECLI:NL:RBDHA:2022:15447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22046 en NL22.22048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Iraanse eisers in het kader van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van twee Iraanse eisers tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank behandelt de zaken op 29 november 2022 en concludeert dat de aanvragen terecht niet zijn behandeld, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De eisers, afkomstig uit Iran, hebben aangevoerd dat de opvang in Frankrijk problematisch is en dat zij medische zorg nodig hebben, maar de rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de overdracht aan Frankrijk zou leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de eisers niet hebben aangetoond dat dit beginsel in hun geval niet van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van de eisers niet bijzonder genoeg zijn om de asielaanvragen aan Nederland toe te wijzen op basis van humanitaire redenen. De beroepen worden ongegrond verklaard, wat betekent dat de eisers kunnen worden overgedragen aan Frankrijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.22046 en NL22.22048
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser] en [eiseres], eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de besluiten van 28 oktober 2022 (de bestreden besluiten). In deze besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
2. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL22.22047 en NL22.22049, op 29 november 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Abbaszadeh Charandabi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvragen van eisers niet in behandeling had mogen nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
4. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvragen van eisers terecht niet in behandeling genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zijn tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overwegingen

5. Eisers zijn afkomst is uit Iran. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1960 en eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1968. Op 10 maart 2022 hebben eisers beide in Nederland een
asielaanvraag ingediend. Verder hebben eisers twee meerderjarige dochters, [dochter 1] en [dochter 2] , die in oktober 2021 als vluchteling zijn toegelaten tot Nederland.
6. De lidstaten van de Europese Unie hebben afspraken gemaakt over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die afspraken staan in de Dublinverordening.1 Op grond van deze afspraken neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.2 Verweerder heeft onderzoek gedaan in EU-Vis. Daaruit is gebleken dat aan eisers een (Schengen)visum is verleend door Frankrijk. Dit visum is geldig van 10 augustus 2022 tot en met 9 augustus 2024. Omdat het visum nog geldig is, heeft Nederland op 13 april 2022 de autoriteiten van Frankrijk verzocht om eisers over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Op 13 juli 2022 hebben de autoriteiten van Frankrijk dit verzoek geaccepteerd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eisers voeren aan dat in Frankrijk sprake is van capaciteitsproblemen ten aanzien van de opvang. Daardoor vrezen zij enige tijd op straat te moeten leven, waarbij zij ook niet de medische opvang kunnen krijgen die zij nodig hebben en waar zij recht op hebben. Eiser heeft namelijk hartproblemen en is slachtoffer geweest van marteling. Eisers verwijzen daarbij naar pagina 115 en 116 van het Country Report: France van AIDA van 8 april 2022 (het AIDA-rapport).
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nog bevestigd in de uitspraken van 21 april 20213 en 16 juni 20214. Er kan niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan als er ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eisers in Frankrijk systeemfouten bevat die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest)5. Als hier sprake van is kan de overdracht aan Frankrijk niet doorgaan. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
9. De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat in hun geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. In het AIDA-rapport waar eisers naar verwijzen staat onder meer dat asielzoekers in de praktijk beperkte toegang hebben tot gezondheidszorg en dat er beperkte gezondheidszorg aanwezig is voor slachtoffers van marteling. Ook laat het AIDA-rapport zien dat moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen. Uit het AIDA-rapport blijkt echter niet dat er in zijn geheel geen toegang is tot (specialistische) gezondheidszorg dan wel opvangvoorzieningen. Het AIDA-rapport laat dus weliswaar zien dat er sprake is van tekortkomingen en problemen met de medische zorg en
1. Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2 Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
5 Zie artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
opvangvoorzieningen in Frankrijk, maar deze situatie is onvoldoende om te kunnen spreken van onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Dat in dit geval niet wordt voldaan aan de in artikel 4 van het Handvest genoemde situatie, wordt overigens ook niet betwist. Dit betekent dat de beroepsgrond niet slaagt.
Medische situatie
10. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte geen BMA-onderzoek heeft laten verrichten naar aanleiding van de overgelegde medische documenten. Eiser voldoet namelijk aan hetgeen is gesteld in de Werkinstructie 2021/3 onder 5. Eiser is namelijk behandeld door, en staat nu onder controle bij, een cardioloog voor zijn hartproblemen. Hiervoor verwijst eiser naar de overgelegde brief van zijn cardioloog van 12 oktober 2022 en van 25 november 2022. Verder is eiser slachtoffer geweest van marteling en heeft hij daarvoor ook psychische behandelingen nodig. Hiervoor verwijst eiser naar de brief van zijn landgenoot [A] van 22 oktober 2022. In het kader van de psychische behandelingen die eiser nodig heeft, heeft hij zich in Nederland aangemeld bij [instelling] waarvoor hij op 8 november 2022 een uitnodiging heeft gekregen. Eiser is daar nu ook aan de beurt. Verder wijzen eisers op hun specifieke situatie. Eiser is namelijk recentelijk opgenomen geweest in een ziekenhuis in Nederland en heeft daar ook een ingreep begaan.
Het is wenselijk om onder behandeling en controle te blijven in het ziekenhuis in Nederland.
11. De rechtbank overweegt als volgt. In de Werkinstructie 2021/3, onder 5 staat het volgende:

Als een vreemdeling tijdens de Dublinprocedure een impliciet of expliciet beroep doet op het arrest C.K. of op de uitspraak van de Afdeling d.d. 3 november 2017, omdat er bij hem sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening en hij aantoont dat hij onder actieve medische behandeling staat van een behandelaar/specialist. En als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand, dan dient de IND medewerker dit risico door het BMA te laten onderzoeken (…).’
Dit betekent dus dat eisers aannemelijk moeten maken dat er sprake is van een risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand bij de overdracht, zoals staat genoemd in het arrest C.K. tegen Slovenië6. Ter zitting is duidelijk geworden dat eisers niet betwisten dat de drempel van het arrest C.K. tegen Slovenië niet gehaald wordt. Dat betekent dus ook dat verweerder niet verplicht is om een BMA-onderzoek uit te laten voeren. Verder mag verweerder er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit gaan dat eiser in Frankrijk voor zijn medische en psychische problemen kan worden behandeld. Uit de brief van de cardioloog van 12 oktober 2022 blijkt dat eiser tijdens zijn opname in het ziekenhuis voor zijn hartinfarct meerdere onderzoeken en ingrepen moest ondergaan. Daarna moest hij onder controle blijven van een cardioloog. Dat kan in Nederland of een andere Europese lidstaat waar poliklinische cardiologische zorg geleverd kan worden. Uit rechtsoverweging 9 blijkt dat het mogelijk is om in Frankrijk specialistische zorg te krijgen, niet is gebleken dat deze behandeling niet beschikbaar is in
6 ECLI:EU:C:2017:127. Er moet sprake zijn van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening die bij overdracht een reëel en bewezen risico zal inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand
Frankrijk. Verder is ook niet gebleken dat de psychische behandeling die eiser nodig heeft niet mogelijk is in Frankrijk en dat zijn aanmelding bij [instelling] voor verweerder aanleiding zou moeten zijn om eisers niet over te dragen. De rechtbank begrijpt heel goed dat eiser de voorkeur heeft om in Nederland onder medische en psychische controle te blijven. Dit betekent evenwel niet dat van hem redelijkerwijs niet verwacht mag worden zich in Frankrijk onder medische en psychische controle te laten stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Gezins- en familieleven
12. Eisers voeren verder aan dat verweerder heeft miskent dat er situaties denkbaar zijn die buiten de kaders van artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening vallen, maar waarin het bijeenbrengen van het gezin toch in de rede ligt en wenselijk is. Daarbij verwijst eiser naar paragraaf 17 van de preambule van de Dublinverordening. Daarin staat dat een lidstaat om humanitaire redenen of uit mededogen een asielaanvraag aan zich kan trekken. In het geval van eisers had verweerder de asielaanvragen aan zich moeten trekken, gezien de afhankelijkheidsrelatie van eisers met hun meerderjarige dochters, de medische en psychische toestand van eiser en gezien er in Frankrijk problemen zijn met de opvang. De afhankelijkheidsrelatie van eisers met hun dochters valt niet binnen de kaders van de genoemde artikelen uit de Dublinverordening, maar eisers zijn wel afhankelijk van de dagelijkse zorg door hun dochters. Het is van groot belang voor het psychisch welzijn van eisers dat hun dochters in de directe omgeving verblijven en eisers in allerhande zaken kunnen bijstaan. Eisers zijn bang dat een hernieuwde scheiding van hun dochters een zeer slechte invloed zal hebben op zowel hun psychische als lichamelijke gesteldheid. De situatie van eisers in Dubai (waar eisers zes jaar zonder hun dochters hebben gewoond) is wezenlijk anders dan de situatie in Nederland. Anders dan in Dubai hebben eisers in Nederland niets anders dan hun dochters waar zij intensief contact mee hebben. Eisers hebben brieven van hun dochters en een brief van de heer [A] overgelegd, waaruit de afhankelijkheidsrelatie blijkt.
13. Ter zitting hebben eisers nog aangevoerd dat zij tijdens hun verblijf in Dubai graag een visum wilden aanvragen voor Nederland, maar omdat zij zo kort de tijd hadden om te vertrekken, vijftien dagen, is dat niet gelukt. Lichamelijk gaat het ook niet goed met eiser, hij vertelt dat hij geen stabiele fysieke gezondheid heeft. Hier in Nederland heeft hij zijn dochters. Als er iets met eiser gebeurt kan hij zijn dochters bellen en die kunnen hem helpen. In Frankrijk heeft hij niemand die hij om hulp kan vragen als er iets met hem gebeurt.
14. De rechtbank stelt vast dat uit de beroepsgronden blijkt en ter zitting is herhaald dat partijen het erover eens zijn dat artikel 16 van de Dublinverordening in deze zaak niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals daar is genoemd. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of verweerder heeft mogen besluiten om geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
15. De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder kan van deze bevoegdheid gebruik maken als eisers op basis van bijzondere, individuele, omstandigheden aannemelijk hebben gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in hun geval van een onevenredige hardheid getuigd. Verweerder maakt
terughoudend gebruik van de bevoegdheid om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht is. Dat staat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
16. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen en verwijzen daarbij naar paragraaf 17 van de preambule van de Dublinverordening:
‘Een lidstaat moet echter om humanitaire redenen of uit mededogen kunnen afwijken van de verantwoordelijdheidscriteria om gezinsleden, familieleden of andere familierelaties bijeen te kunnen brengen en een verzoek om internationale bescherming dat bij deze lidstaat of bij een andere lidstaat is ingediend kunnen behandelen, ook al is hij volgens de bindende criteria van deze verordening niet verantwoordelijk voor de behandeling.’
Uit deze paragraaf blijkt dat aan de lidstaten de vrijheid wordt gegeven om af te wijken van de bindende criteria, zoals bijvoorbeeld opgenomen in artikel 16 van de Dublinverordening. Daarvoor is artikel 17 in de Dublinverordening opgenomen. Op grond van dat artikel kan Nederland de behandeling van een asielaanvraag onverplicht aan zich trekken. Hoe Nederland daar invulling aan geeft, is besproken in rechtsoverweging 15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een situatie op grond waarvan hij de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen. De vraag is of verweerder redelijkerwijs tot dit standpunt heeft kunnen komen.
17. Verweerder heeft de aangevoerde omstandigheden onvoldoende mogen vinden voor de conclusie dat de overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. De wens van eisers om bij hun dochters te verblijven is, mede gezien de medische en psychische toestand van eiser, erg begrijpelijk. Dit zou ook de meest wenselijke situatie zijn. Dit betekent evenwel niet dat verweerder bijzondere, individuele omstandigheden had moeten aannemen op grond waarvan verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid de asielaanvragen van eisers aan zich te trekken. Verweerder heeft de omstandigheden van eisers niet bijzonder genoeg mogen vinden. Daarbij heeft verweerder bij de beoordeling mogen betrekken dat eisers al eerder zonder hun dochters in Dubai hebben gewoond. Hieruit blijkt namelijk dat zij los van hun dochters een zelfstandig bestaan hebben geleid in Dubai. De rechtbank kan eisers volgen dat hun situatie in Nederland anders is. Zij zijn hier zonder netwerk en eiser heeft een hartinfarct gehad wat een grote impact op eiser en op zijn gezin moet hebben gehad. Dit betekent evenwel niet dat aan hun zelfstandig verblijf in Dubai helemaal geen betekenis mag worden toegekend.
18. Eisers hebben ter onderbouwing van hun omstandigheden onder meer een brief van
[A] overgelegd. [A] beschrijft in de brief zijn relatie met eiser. Zij kennen elkaar uit Iran, zijn beiden politieke gevangene geweest en hij is getuige geweest van martelingen. Hij beschrijft verder de relatie die hij heeft met eiser, het gezin en zijn twee dochters. De brief heeft als doel een beter beeld te schetsen van het leed dat eiser in het verleden is aangedaan en hij vraagt de rechtbank dit in overweging te nemen. De rechtbank neemt de genoemde omstandigheden in overweging. Het beschreven leed zou je niemand willen toewensen en de rechtbank wil niets afdoen aan de effecten die dit voor eiser en zijn gezin moet hebben gehad. Het zijn alleen omstandigheden die juridisch gezien niet als bijzonder kunnen worden aangemerkt, omdat - gelet op de groep waartoe eiser en
zijn gezin behoort - het vaker voorkomt dat dergelijk leed aan de orde is en daarmee nog niet aannemelijk is gemaakt dat een overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. Zonder de ernst van de omstandigheden van eiser en zijn gezin te bagatelliseren, heeft verweerder de omstandigheden niet als bijzonder en onevenredig hard hoeven aanmerken.
19. Dat eisers enkel vijftien dagen hadden om te vertrekken uit Dubai en zij, als zij meer tijd hadden gehad, een visum hadden aangevraagd voor Nederland, is voor de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijkheid is voor het in behandeling nemen van de asielaanvraag, niet relevant. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

20. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eisers niet in behandeling hoeft te nemen en dat eisers overgedragen mogen worden aan Frankrijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.