ECLI:NL:RBDHA:2022:15449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22555, NL22.22557 en NL22.22559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in de asielzaken van drie eisers, waaronder twee minderjarige kinderen, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelde de beroepen van eisers die in beroep gingen tegen besluiten van 3 november 2022, waarin hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werden genomen. De reden hiervoor was dat Spanje volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van hun asielaanvragen. De rechtbank heeft de zaak op 29 november 2022 behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. T. Thissen, en de verweerder door mr. C.W.M. van Breda.

De rechtbank overwoog dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten, zoals Spanje, voldoen aan hun verdragsrechtelijke verplichtingen. Eisers voerden aan dat Spanje zich niet aan deze verplichtingen houdt, onderbouwd met het AIDA-rapport van 29 april 2022. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder niet gebrekkig had gemotiveerd waarom de asielaanvragen niet in behandeling werden genomen, en dat de situatie in Spanje niet wezenlijk was veranderd ten opzichte van eerdere uitspraken van de rechtbank.

De rechtbank concludeerde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Spanje, en dat zij derhalve geen reëel risico op indirect refoulement liepen. De beroepsgronden van eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 december 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.22555, NL22.22557 en NL22.22559
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , mede namens de twee minderjarige kinderen van [eiser 1] en [eiser 3], eisers
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T. Thissen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).
Procesverloop
Bij besluiten van 3 november 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL22.22556, NL22.22558 en NL22.22560, op 29 november 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Spanje gestuurd op 13 juni 2022. Spanje heeft dit verzoek op 22 juni 2022 door middel van een claimakkoord geaccepteerd.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eisers voeren aan dat in de zienswijze gemotiveerd is aangegeven dat er aanwijzingen zijn dat Spanje zich niet aan zijn verdragsrechtelijke verplichtingen houdt. Eisers baseerden zich daarbij op het Country Report: Spain van AIDA, van 29 april 2022 (het AIDA-rapport). Verweerder betwist de juistheid van dit rapport niet, maar stelt dat dit AIDA-rapport al is beoordeeld in de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 20213 en 24 maart 20224. Dat zijn echter uitspraken die dateren van voor het AIDA-rapport van 29 april 2022. Hiermee kan verweerder de inhoud van dit AIDA-rapport niet gemotiveerd bestrijden. Verweerder had moeten motiveren dat de aangehaalde punten niet relevant zijn gewijzigd sinds deze uitspraken. Nu verweerder dat niet heeft gedaan is er sprake van een gebrekkige motivering.
3. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraken van 8 juli 20215 en van 13 mei 20226. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat in hun geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar twee uitspraken die gaan over het AIDA-rapport van 25 maart 2021. Het AIDA-rapport waar eiser zich op beroept is echter van 29 april 2022 en dus van ná deze uitspraken. Verweerder had uitspraken moeten noemen die zien op het AIDA-rapport van 29 april 2022, maar de rechtbank ziet hierin geen motiveringsgebrek. Het AIDA-rapport van 29 april 2022 is namelijk slechts een update over de situatie in Spanje. Uit het door eisers genoemde rapport volgt niet dat de situatie is Spanje na de vorige AIDA-rapporten en de genoemde uitspraken van de rechtbank is verslechterd. Dit nieuwe rapport verschilt niet wezenlijk van het AIDA-rapport van 25 maart 2021 dat door de rechtbank is beoordeeld. Verweerder had zich niet mogen baseren op deze uitspraken als door eisers aannemelijk was gemaakt dat er sprake is van een relevante verandering. Hiervan is geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Verschil in beschermingsbeleid
5. Eisers stellen verder dat uit de overgelegde landeninformatie duidelijk blijkt dat vluchtelingen uit de landen Pakistan, Sri Lanka en Bangladesh worden achtergesteld bij de transfer van Spaanse enclaves naar het vaste land ten aanzien van vluchtelingen uit andere landen. Dat is een duidelijke indicatie dat Spanje asielzaken uit deze landen als minder urgent en dus kansrijk acht dan andere landen. In Nederland is geen sprake van een achterstelling van vluchtelingen uit Pakistan ten aanzien van toegang tot de reguliere opvangvoorzieningen. Verder heeft verweerder ten aanzien van Pakistan drie risicogroepen aangewezen. In het landenbeleid van Sri Lanka zijn geen risicogroepen aangewezen en voor Bangladesh is geen landenbeleid opgenomen. Hieruit blijkt dat asielzoekers uit Pakistan niet op één hoop worden gegooid met asielzoekers uit andere landen, dat gebeurt in Spanje wel. Hieruit blijkt het verschil in beleid. Het feit dat Spanje een Europees land is, is onvoldoende

3.ECLI:NL:RBDHA:2021:16329.

om daar geen consequenties aan te verbinden. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juni 20227.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 waarop eisers zich beroepen, is het toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogd dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat indirect een reëel risico loopt op refoulement. De ABRvS heeft overwogen dat het uitgangspunt blijft dat verweerder er vanuit mag gaan dat in lidstaten een effectieve en gelijkwaardige bescherming wordt geboden tegen refoulement, ook als het beschermingsbeleid tussen lidstaten verschilt. Het is aan een vreemdeling om dit uitgangspunt te weerleggen. Om dat te doen moet een vreemdeling voldoen aan twee voorwaarden. Hij moet allereerst aannemelijk maken dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Verder moet hij concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst. In de tweede plaats kan een vreemdeling het ontbreken van bescherming door de rechter in de verantwoordelijke lidstaat aannemelijk maken door algemene informatie over te leggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in de verantwoordelijke lidstaat niet effectief is. Als een vreemdeling aan zijn bewijslast heeft voldaan, is het aan verweerder om alle twijfel over een mogelijk reëel risico bij overdracht weg te nemen.
7. De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of eisers aan de bewijslast hebben voldaan en of het aan verweerder was geweest om alsnog alle twijfels over een mogelijk risico op indirect refoulement.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij door een verschil in beschermingsbeleid een reëel risico op indirect refoulement lopen bij overdacht aan Spanje. Het AIDA-rapport van 29 april 2022 biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid waarbij op voorhand duidelijk is dat eisers in Spanje, op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming zullen krijgen. In dit rapport staat enkel dat asielzoekers uit bijvoorbeeld Pakistan, Bangladesh en Sri Lanka soms meer dan een jaar hebben gewacht op de Spaanse enclaves alvorens zij een transfer hebben gekregen naar het vaste land. Daarmee hebben eisers niet aannemelijk gemaakt te voldoen aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de voornoemde uitspraak van de Afdeling. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Eisers voeren aan dat verweerder in het bestreden besluit ten aanzien van het feitelijk niet kunnen belijden van het geloof enkel vermeld dat dit geen bijzondere

7.ECLI:NL:RVS:2022:1863.

omstandigheid is waardoor overdacht aan Spanje onevenredig hard zou zijn. Spanje is een groot land en er zijn relatief weinig personen die hetzelfde geloof als eisers belijden. De motivering van verweerder is onvoldoende.
10. De rechtbank vindt dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Dat er relatief gezien minder personen in Spanje zijn die het geloof van eisers belijden, heeft verweerder op zichzelf onvoldoende mogen vinden om niet over te gaan tot overdracht omdat dit van een onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.
Redenen van proceseconomie
11. Verder doen eisers een beroep op paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire. Hierin staat dat verweerder zijn bevoegdheid om een asielaanvraag in behandeling te nemen in ieder geval gebruikt als er naar het oordeel van verweerder proceseconomische redenen zijn. Met name wanneer de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst en na afhandeling van het verzoek in de procedure conform artikel 3.109 van het Vreemdelingbesluit, binnen afzienbare tijd terugkeer naar het land van herkomst gewaarborgd is, wordt deze bevoegdheid gebruikt.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en ter zitting voldoende heeft uitgelegd waarom de asielaanvraag van eisers niet om proceseconomische redenen in Nederland in behandeling moet worden genomen. Verweerder heeft daartoe uitgelegd dat eisers niet vallen onder de categorie van gevallen waarop het in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire opgenomen beleid ziet. In het beleid staan voorbeelden genoemd van gevallen die aanleiding kunnen geven tot in behandeling nemen van een aanvraag. Met verweerder is de rechtbank het eens dat eisers niet tot de categorie van gevallen hoort op grond waarvan bevoegdheid bestaat om de aanvraag in behandeling te nemen. Dat eisers stellen een kansrijke aanvraag te hebben ingediend brengt een dergelijke bevoegdheid niet met zich mee en is niet waar het beleid van verweerder betrekking op heeft. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 december 2022
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.