In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022, hebben eisers, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het beroep was gericht tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen. Op 26 oktober 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep mede gericht werd tegen dit besluit. Eisers vroegen de rechtbank om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en vergoeding van proceskosten, maar verweerder heeft niet op dit verzoek gereageerd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een zitting niet nodig was, omdat partijen geen verzoek daartoe hebben ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting. De rechtbank oordeelde dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat de Staatssecretaris inmiddels had beslist op de aanvragen van eisers. Hierdoor hadden eisers geen procesbelang meer bij hun oorspronkelijke beroep.
Wat betreft de bestuurlijke dwangsom kon de rechtbank niet vaststellen dat verweerder een dwangsom had verbeurd, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing was. Het beroep ten aanzien van de bestuurlijke dwangsom werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter wel dat verweerder in de proceskosten van eisers moest worden veroordeeld, omdat de besluiten te laat waren genomen. De proceskosten werden vastgesteld op € 379,50, waarbij rekening werd gehouden met de inhoud van de zaak en de wegingsfactor. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.