In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eisers, [eiser] en [eiseres], behandeld. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op hun aanvragen. Op 26 oktober 2022 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, waardoor het beroep van eisers mede gericht is tegen dit besluit. Eisers verzoeken de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen geen behoefte hebben geuit aan een zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkenen in beroep kunnen gaan. Aangezien de Staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, zijn de beroepen van eisers niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank kan niet vaststellen dat er een bestuurlijke dwangsom is verbeurd, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is. De rechtbank wijst het beroep ten aanzien van de bestuurlijke dwangsom af.
Wat betreft de proceskostenvergoeding, oordeelt de rechtbank dat de Staatssecretaris in de kosten van eisers moet worden veroordeeld, omdat de besluiten te laat zijn genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, rekening houdend met de inhoud van de zaak en de wegingsfactor. De uitspraak is gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier O.G. Hulsman, op 8 november 2022.