In deze zaak heeft eiseres op 12 december 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, welke op 6 augustus 2021 is afgewezen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, en de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, heeft op 28 januari 2022 het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Verweerder heeft echter nagelaten om binnen de gestelde termijn een nieuw besluit te nemen, wat aanleiding geeft voor deze uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting hebben aangevraagd en het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank heeft overwogen dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits er een ingebrekestelling heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft verweerder op 3 juni 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is.
De rechtbank legt verweerder een termijn van acht weken op om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 31 oktober 2022.