In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn aanvraag op 7 november 2021 heeft ingediend en dat verweerder uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 30 mei 2022 in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst een ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken opgelegd om een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk heeft gekregen. Verweerder is veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman op 3 oktober 2022 en is openbaar gemaakt. Eiser heeft recht op een tijdige beslissing op zijn aanvraag, en de rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen.