In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 11 september 2021 ingediend, en volgens de wet moest verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen. Eiser heeft verweerder op 25 mei 2022 in gebreke gesteld, maar pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de aanvraag. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50. Dit bedrag is gebaseerd op het feit dat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift, maar omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging, is een lager bedrag toegekend.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, en de griffier was B.L. Duteweert. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de betrokken partijen geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.