ECLI:NL:RBDHA:2022:15895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
NL22.21973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.J.J. Derks - Voncken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel beoordeeld en vastgesteld dat eiser zich niet heeft verzet tegen de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen. De rechtbank oordeelt dat het land van herkomst, Marokko, evident is en dat er geen aanvullend terugkeerbesluit vereist is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure. Eiser heeft geen juridische grondslag kunnen aanvoeren voor zijn stelling dat er een aanvullend terugkeerbesluit had moeten worden genomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 november 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21973
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: S. Faddach).
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. El Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboren op]
Het bestreden besluit
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde.

3.Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
De beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat er een aanvullend terugkeerbesluit had moeten worden genomen door verweerder omdat in het eerder genomen terugkeerbesluit geen land van herkomst staat vermeld. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2022 [1] waaruit volgt dat dit wel vereist is. Hierdoor bestaat er volgens eiser geen juridische grondslag voor de bewaring. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte de zware gronden 3a 3e en de lichte grond 4e tegengeworpen. Eiser is rechtmatig Nederland ingereisd en heeft hier ook rechtmatig verblijf gehad. Zijn identiteit en nationaliteit staat vast door de eerdere vergunning die hij heeft gehad.
5. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3a en 3e en de lichte grond 4e laten vallen.
Het oordeel van de rechtbank
Grondslag van de maatregel

6.Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021volgt dat het land van terugkeer ook uit de motivering van het besluit kan worden afgeleid. Uit de motivering van de beschikking van 11 april 2018 vloeit voort dat het duidelijk is dat het land van herkomst Marokko is. In de beschikking is op pagina 1, bij eiser zijn personalia, de nationaliteit ‘Marokkaanse’ vermeld. Op pagina 4 is onder “De hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden van de vreemdeling met Nederland en met zijn land van herkomst” opgenomen dat eiser is geboren in Marokko. Hieruit blijkt dus voldoende dat verweerder eiser heeft verplicht om terug te keren naar Marokko. In het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser op pagina 2 aangegeven dat hij in Marokko is geboren. Ook heeft eiser tijdens dit gehoor gevraagd of er wat veranderd was met betrekking tot vreemdelingen die moeten terugkeren naar Marokko. Er zijn verder geen aanwijzingen dat met het land van herkomst een ander land kan zijn bedoeld en het is niet gebleken dat dit voor eiser niet duidelijk was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het besluit van 11 april 2018 terecht heeft aangemerkt als een terugkeerbesluit dat hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. Het is voor eiser evident wat zijn land van herkomst is en verweerder had geen aanvullend terugkeerbesluit hoeven nemen.

Gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3b, 3c, 3h en 3i en de lichte gronden 4d en 4c niet heeft betwist. Hieruit volgt dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de motivering daarvan niet heeft bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank moet er daarom van worden uitgegaan dat de gronden feitelijk juist zijn, aan de maatregel ten grondslag mogen worden gelegd en in beginsel voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen.
Zicht op uitzetting en voortvarendheid
8. De rechtbank deelt het standpunt van verweerder op zitting dat de omstandigheden sinds de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2021 [3] wezenlijk zijn gewijzigd. Na lange tijd worden inmiddels weer laissez-passers (lp’s) voor gedwongen vertrek naar Marokko afgegeven voor vreemdelingen die in vreemdelingenbewaring verblijven. Gelet hierop bestaat vooralsnog onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat eiser niet binnen een redelijke termijn met een door de Marokkaanse autoriteiten afgegeven lp vanuit vreemdelingenbewaring kan worden uitgezet naar Marokko. Met betrekking tot de voortvarendheid stelt de rechtbank vast dat eiser op 27 oktober 2022 in bewaring is gesteld. Op 31 oktober 2022 is hij geplaatst in het Detentiecentrum Rotterdam. Vervolgens is op 2 november 2022 een vertrekgesprek gehouden en is een laissez-passer (lp) aanvraag ingevuld en doorgezonden. Op 4 november 2022 is de lp-aanvraag doorgezonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank handelt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser naar Marokko.
Ambtshalve toetsing
9. Ten aanzien van de ambtshalve toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de wet. Vastgesteld kan worden dat de termijnen van artikel 94, eerste, vierde en vijfde lid, van de Vw 2000 in acht zijn genomen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

11.Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks - Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 november 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.