ECLI:NL:RBDHA:2022:16016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
NL21.19243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een terugkeerbesluit en inreisverbod in het bestuursrecht, met aandacht voor procesbelang en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de eiser, een Nigeriaanse man die op 1 november 2021 naar Nigeria is uitgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende middelen van bestaan heeft en dat zijn verblijf in de vrije termijn, zoals bedoeld in de Schengengrenscode, is geëindigd. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven voor verdere vragen over zijn familie- en gezinsleven, wat zijn procesbelang bij de beoordeling van het terugkeerbesluit ondermijnt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij het belang van de eiser bij de beoordeling van het terugkeerbesluit is erkend, maar niet voldoende om de beslissing van de verweerder te weerleggen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser tijdens de gehoren niet heeft verklaard dat hij familie- of gezinsleven heeft in Italië, en dat zijn stelling dat hij getrouwd is met een Italiaanse vrouw pas in beroep is aangevoerd, wat niet in de eerdere besluitvorming kon worden betrokken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het inreisverbod rechtmatig is, omdat het terugkeerbesluit ook rechtmatig is. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.19243
[v nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum] juli 1997, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser (gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Achtergrond
1. Eiser is op [medio 1] november 2021 uitgezet naar Nigeria.
Besluitvorming
2.1
Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 april 2018 en stelt dat eiser geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het terugkeerbesluit, omdat hij met zijn uitzetting heeft voldaan aan zijn terugkeerverplichting.
2.2
Volgens verweerder heeft eiser tijdens de gehoren niet verklaard dat hij familie- of
1. Zie de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 23 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:4841.
gezinsleven heeft in Italië. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd kon niet worden betrokken in het bestreden besluit en kan de rechtmatigheid ervan niet aantasten.
2.3
Verweerder stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij familie- of gezinsleven heeft met zijn gestelde vriendin en dochter in Duitsland. Zo is niet aangetoond dat hij de biologische vader of erkenner van het kind is. Volgens verweerder zijn eisers summiere verklaringen over zijn familie- en gezinsleven in Duitsland betrokken in het bestreden besluit. Verweerder stelt dat eiser tijdens de gehoren onvoldoende aanknopingspunten heeft geboden om vast te kunnen stellen of sprake is van familie- of gezinsleven. Daarnaast zijn de verblijfsrechtelijke statussen van eisers gestelde vriendin en dochter niet duidelijk. Verweerder stelt tot slot dat eiser tijdens de oplegging van het inreisverbod niet wist waar zijn gestelde vriendin en dochter verbleven.
Standpunt eiser
3.1
Volgens eiser is verweerders stelling, dat de door hem gepleegde misdrijven een gevaar opleveren voor de openbare orde, niet voldoende voor de vaststelling dat zijn verblijf in de vrije termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode2 is geëindigd. Eiser voert aan dat de aard van het misdrijf en de strafmaat in het bestreden besluit niet is betrokken bij de vaststelling of hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Eiser meent dat dit in strijd is met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 december 2019.
3.2
Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling4 van 28 juni 20215 en voert aan dat hem tijdens de gehoren vervolgvragen hadden moeten worden gesteld over zijn familie- en gezinsleven in Duitsland. Wat eiser heeft verklaard had aanleiding moeten zijn voor verweerder om vragen te stellen over de nationaliteit van zijn dochter, of hij contact heeft met haar en of hij van plan is zich bij haar te voegen als hij vrijkomt om zorg voor haar te dragen.
3.3
Eiser voert aan dat ten onrechte een onttrekkingsrisico is aangenomen. Volgens eiser is hem ten onrechte tegengeworpen dat hij niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eisers paspoort was voorhanden en hij is inmiddels uitgezet naar Nigeria. Het eerder overleggen van een Italiaanse verblijfsvergunning met andere gegevens maakt dat niet anders. Daarnaast is volgens eiser onvoldoende toegelicht waarom het niet beschikken over voldoende bestaansmiddelen leidt tot een onttrekkingsrisico. Ook is onvoldoende toegelicht waarom de strafrechtelijke antecedenten leiden tot een onttrekkingsrisico.
3.4
Eiser voert ten slotte aan dat het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Eiser heeft privé- en gezinsleven opgebouwd in Italië en Duitsland. Eiser is getrouwd met een Italiaanse vrouw en is vader geworden van een dochter die in Duitsland woont. Het
2 Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode).
3 Zie het arrest E.P. van het HvJEU van 12 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1071, r.o. 48.
4 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5 Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346.
bestreden besluit is volgens eiser onevenredig en belet hem zijn recht op privé- en gezinsleven in Italië en Duitsland uit te oefenen.
Oordeel van de rechtbank
4. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat eiser wel procesbelang heeft. Dit belang kan gelegen zijn in de mogelijkheid dat het terugkeerbesluit in de toekomst op grond van artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vb6 mede ten grondslag zal worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaar. Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 16 september 20137. Daarnaast stelt eiser terecht dat het inreisverbod alleen rechtmatig kan zijn als het terugkeerbesluit ook rechtmatig is.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eisers verblijf in de vrije termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van de Schengengrenscode8 is geëindigd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser niet beschikt over voldoende
middelen van bestaan. In het gehoor van [medio 2] november 2021 heeft eiser immers verklaard dat hij geen geld meer had. Daarmee voldoet eiser niet aan artikel 12 , eerste lid, onder b, van de Vw9, waarin artikel 6, eerste lid, onder c, van de Schengengrenscode is gecodificeerd. Eiser heeft hier ook geen gronden tegen ingediend. Dit is voldoende om vast te stellen dat eisers verblijf in de vrije termijn is geëindigd. De rechtbank is daarom van oordeel het openbare orde aspect geen bespreking behoeft.
6. Voor zover eiser heeft gesteld dat hem tijdens de gehoren vervolgvragen hadden moeten worden gesteld over zijn familie- en gezinsleven in Duitsland, overweegt de rechtbank dat hij in het gehoor van [medio 2] juli 2021 heeft verklaard geen familie- of gezinsleven te hebben in Europa. In het gehoor van [medio 2] november 2021 heeft eiser verklaard een vriendin te hebben in Duitsland. De hoormedewerker heeft eiser daarop gevraagd of hij familieleden in Nederland of Europa heeft. Daarbij heeft de hoormedewerker gevraagd naar hun legale status en contactgegevens. Eiser heeft verklaard een dochter van twee maanden te hebben die bij zijn vriendin in Duitsland woont. Eiser is gevraagd naar de naam van zijn dochter. Daar heeft eiser, na even te hebben moeten nadenken, op geantwoord met alleen een voornaam. Eiser heeft ook verklaard niet te weten waar zijn dochter woont en dat hij haar nooit heeft gezien omdat hij heeft vastgezeten. De rechtbank is van oordeel dat eiser de hoormedewerker onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven om verdere vragen te stellen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser niets heeft verklaard over de legale status van zijn familieleden en dat hij geen contactgegevens heeft overgelegd. Daarnaast wekt het bevreemding dat eiser zijn dochter nooit heeft gezien, geen contactgegevens heeft overgelegd, maar desondanks haar naam weet – maar dan alleen haar voornaam.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat sprake is van een onttrekkingsrisico. De rechtbank is van oordeel dat het onttrekkingsrisico en de gronden die daaraan ten grondslag zijn gelegd, voldoende zijn
6 Vreemdelingenbesluit 2000.
7 Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2018, ECLI:NL:RVS:2013:1237.
8 Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode).
9 Vreemdelingenwet 2000.
gemotiveerd. Daarnaast heeft eiser niet nader gespecificeerd op welke punten de motivering gebrekkig is.
8. Over het gestelde privé-en gezinsleven in Italië overweegt de rechtbank dat eiser in geen van beide gehoren heeft verklaard te zijn getrouwd met een Italiaanse vrouw. Eiser heeft in de gehoren nadrukkelijk verklaard geen partner te hebben. Pas in beroep heeft eiser aangevoerd te zijn getrouwd met een Italiaanse vrouw. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze omstandigheid niet heeft kunnen betrekken in zijn besluitvorming.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Tanyildiz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 maart 2022
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.