2.4.Bij besluit van 23 februari 2022 heeft verweerder eiser een dwangsom van
€ 1.442,- toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 19 juli 2019.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder heeft beslist op het verzoek van
19 juli 2019 en de maximale dwangsom voor niet tijdig beslissen heeft toegekend. Hierdoor is het belang van eiser bij een uitspraak op het beroep niet tijdig beslissen komen te ontvallen. Het beroep niet tijdig beslissen is wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
4. Het beroep niet tijdig beslissen heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 27 december 2021.De rechtbank kan het beroep dat tegen het besluit van
27 december 2021 is gericht verwijzen naar verweerder.
Het besluit van 27 december 2021 is een primair besluit. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient tegen dat besluit eerst een bezwaarschrift te worden ingediend. Een andersluidende opvatting zou tekort doen aan het uitgangspunt van de Awb dat, alvorens de rechter om een oordeel gevraagd kan worden, eerst in de bezwaarschriftprocedure een heroverweging dient plaats te vinden. De rechtbank maakt doorgaans gebruik van de haar op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb toekomende bevoegdheid, omdat het voeren van een bezwaarschriftprocedure tegen een (reëel) primair besluit het uitgangspunt van de Awb is.De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om dit artikellid toe te passen, nu door partijen nog geen inhoudelijke standpunten zijn ingenomen.
Dat eiser bij brief van 24 januari 2022 tijdens de onderhavige beroepsprocedure tevens bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit en verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep, maakt dit niet anders. Het gaat hier om een omvangrijk handhavingsverzoek. In bezwaar is een enkele grond aangevoerd en eiser heeft verzocht om een termijn voor het aanvullen van de gronden. Daarmee is ook het standpunt van verweerder naar aanleiding van eventuele gronden nog niet duidelijk. Dat standpunt kan worden ingenomen in de beslissing op bezwaar. Er is geen sprake van een zodanige uitputtende gedachtewisseling tussen partijen dat de bezwaarschriftprocedure daaraan weinig of niets meer kan toevoegen. De rechtbank geeft, nu gelet op overweging 3. tevens een niet-ontvankelijkverklaring aan de orde is, voorrang aan een uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Awb boven toepassing van artikel 8:54a van de Awb.
5. De rechtbank zal het beroepschrift voor zover het is gericht tegen het besluit van
27 december 2021, alsmede het bezwaar van 24 januari 2022 tegen dat besluit, verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar. Nu verweerder reeds in het bezit is van de betreffende gedingstukken, zal de rechtbank dit niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling. De rechtbank wijst er voor de volledigheid op dat tegen deze doorzending geen rechtsmiddel kan worden aangewend zodat daartegen niet kan worden opgekomen in verzet.
6. Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 19 juli 2019, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.