ECLI:NL:RBDHA:2022:1646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
20_3766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot collectieve zorgverzekering voor minima en medische noodzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt en in de schuldsanering zit, en het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Katwijk. Eiser had verzocht om toelating tot de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering voor minima, maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij een betalingsachterstand had bij zijn huidige zorgverzekeraar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij medische zorg nodig heeft en dat de afwijzing van zijn aanvraag hem in een onhoudbare situatie brengt.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat eiser al sinds 2019 tandheelkundige zorg nodig heeft en dat hij door zijn financiële situatie niet in staat is om deze zorg te betalen. De rechtbank wijst erop dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de beleidsregels omtrent de collectieve zorgverzekering op een transparante manier zijn toegepast. Bovendien is er onvoldoende rekening gehouden met de medische noodzaak van eiser.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in de besluitvorming rondom sociale voorzieningen, vooral wanneer medische noodzaak in het geding is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3766

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Katwijk, verweerder

(gemachtigde: R.G.W. Paulissen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 (primair besluit) is het verzoek van eiser om te worden toegelaten tot de collectieve aanvullende ziektekostenzorgverzekering afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 8 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het beroep is via skype op zitting behandeld op 22 december 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ter zitting is meegedeeld (en nadien schriftelijk bevestigd) dat het beroep namens de bewindvoerder van eiser is ingesteld. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1980, ontvangt een bijstandsuitkering vanaf 2015. Hij is vanaf oktober 2019 toegelaten tot de gemeentelijke schuldsaneringsregeling. Op 4 november 2019 heeft hij bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. Daarbij heeft hij een begroting van zijn tandarts van 23 september 2019 van € 601,79 voor het plaatsen van vullingen en wortelkanaalstiften ingediend. In de toelichting op die aanvraag is vermeld dat eiser is toegelaten tot de schuldsanering en geen reserves heeft. Deze aanvraag is op 5 november 2019 afgewezen omdat er volgens verweerder een passende voorliggende voorziening is, namelijk de ziektekostenverzekering.
2. Eiser heeft op 13 december 2019 verzocht om te worden toegelaten tot de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering voor minima bij Zorg en Zekerheid. Hij heeft in die aanvraag vermeld al verzekerd te zijn bij verzekeraar Zorg en Zekerheid. Het gaat hem om een aanvullende verzekering voor tandartskosten. Die aanvraag is bij het primaire besluit afgewezen. Verweerder meldt in het bestreden besluit dat inwoners van Katwijk met een inkomen tot maximaal 120% van het wettelijke bestaansminimum kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering CZKV Minima (Collectieve zorgverzekering minima Katwijk), mits zij ook aan alle overige voorwaarden voldoen. Eén van de daarbij gehanteerde uitgangspunten is dat indien er sprake is van een betalingsachterstand bij de huidige verzekering, betrokkene niet wordt toegelaten. In dit geval is sprake van een betalingsachterstand bij de huidige ziektekostenverzekeraar en daarom kan eiser niet worden toegelaten tot voornoemde voorziening. Volgens verweerder is sprake van buitenwettelijk begunstigend beleid, waarvan de toepassing als gegeven moet worden aanvaard. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die beslissing gehandhaafd.
3. Eiser voert tegen het bestreden besluit onder meer het volgende aan. Eiser heeft na een historie van drugsgebruik veel schulden en is vanaf oktober 2019 tot de gemeentelijke schuldsaneringsregeling toegelaten. Dat traject duurt tot oktober 2022. De schuld bij zijn zorgverzekeraar wordt afgelost door zijn bewindvoerder. Eiser heeft daarop geen invloed. Omdat eiser bijstand ontvangt en in de schuldsanering zit kan hij de rekening onmogelijk zelf betalen. Er is ook geen andere mogelijkheid om de achterstand en de nieuwe rekening te betalen. Eiser heeft dagelijks veel (kies)pijn en heeft behandeling nodig. Onbehandeld laten van de tandproblemen (die met een begroting zijn onderbouwd) leidt vanuit medisch perspectief tot een gevaarlijke situatie. De staat van zijn gebit verslechtert zonder behandeling steeds verder.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
De onderhavige aanvraag ziet op deelname aan de collectieve zorgverzekering minima Katwijk (CZVM Katwijk). Op grond van artikel 35, derde lid, van de Pw heeft verweerder de bevoegdheid om in afwijking van artikel 35, eerste lid, van de Pw in de in het derde lid genoemde gevallen bijzondere bijstand te verlenen.
4.2
Anders dan verweerder stelt, is de onder 2 vermelde gedrags/beleidslijn niet als buitenwettelijk begunstigend beleid te kwalificeren. Hiermee is immers een nadere invulling gegeven aan artikel 35, derde lid, van de Pw, dat handelt over een specifieke vorm van categoriale bijzondere bijstand (ECLI:NL:CRVB:2016:4369). Dat betekent dat de beoordeling daarvan zich dus niet beperkt tot de vraag of het beleid consistent is toegepast. Verder heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waar hetgeen onder 2 is beschreven is neergelegd. Eiser heeft daarover terecht in zijn beroepschrift opgemerkt dat de beleidsregels niet op de website van de overheid of de gemeente zijn te vinden en dat in de stukken die op verzoek van de bewindvoerder aan de bewindvoerder zijn toegestuurd, ook de betreffende voorwaarden niet zijn vermeld. Verweerder heeft hierover ook ter zitting geen duidelijkheid verschaft, hetgeen alsnog dient te gebeuren teneinde te kunnen beoordelen of verweerder met dit beleid buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is getreden. Het beroep is reeds hierom gegrond.
4.3
Daarnaast dient verweerder zich in de nieuw te nemen beslissing op bezwaar rekenschap te geven van het volgende. Eiser stelt dat sprake is van een medische noodzaak dan wel bijzondere (medische) omstandigheden. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij al vanaf 2019 tandheelkundige zorg nodig heeft, voor vullingen en wortelkanaalbehandeling bij tand- en/of kiesbederf met een verleden van drugsgebruik, terwijl onweersproken is gesteld dat eiser, die in ieder geval tot oktober 2022 in de schuldhulpverlening zit, op geen enkele wijze in staat is om die kosten te voldoen. Van algemene bekendheid is dat drugsgebruik in belangrijke mate van invloed is op de mondgezondheid en dat het langdurig onbehandeld laten van een slechte staat van het gebit gevolgen kan hebben voor de algehele gezondheid. Eiser heeft de slechte staat van zijn gebit en de noodzaak tot medisch ingrijpen met stukken onderbouwd en heeft ter zitting toegelicht dat hij dagelijks veel pijn heeft. Eiser heeft door afwijzing van de onderhavige aanvraag in feite geen toegang tot voor hem noodzakelijke gezondheidszorg. Verweerder dient dit in zijn afwegingen bij het nieuw te nemen besluit te betrekken. De noodzaak rekening te houden bij een beslissing op een aanvraag om toelating tot een collectieve zorgverzekering met een medische noodzaak en/of bijzondere omstandigheden, volgt onder meer uit ECLI:NL:CRVB:2021:1656 (onder 2).
4.5
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank acht zich door de aard van het gebrek niet in staat het onderhavige geschil finaal te beslechten. Verweerder zal worden opgedragen binnen zes weken na deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4.6
Verweerder wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt de gemeente op het betaalde griffierecht van € 48,- te betalen aan eiser;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.518,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het niet mee eens bent met deze uitspraak.