ECLI:NL:RBDHA:2022:1829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
NL21.20033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Georgische eiser op grond van veilig land van herkomst en onvoldoende informatievergaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Georgische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Georgië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, ook al ligt de woonplaats van de eiser nabij de grens met Zuid-Ossetië. De eiser heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend, die allemaal zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris voldoende inspanningen heeft verricht om de asielmotieven van de eiser te onderzoeken, en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet veilig kan terugkeren naar Georgië. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van schrijnende omstandigheden, omdat de door hem aangevoerde omstandigheden niet als zodanig zijn aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20033

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [woonplaats eiser]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.20034, op 12 januari 2022 op zitting behandeld in Dordrecht. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Georgische nationaliteit. Hij is afkomstig uit de plaats Pca (ook: Ptsa of ფცა), nabij de grens met Zuid-Ossetië.
1.1.
Periode 2004 - 2010
Uit de stukken blijkt dat eiser voorafgaand aan deze procedure samen met zijn vrouw en twee kinderen vanuit Georgië naar Nederland is gevlucht. In de periode tussen december 2004 en januari 2010 heeft eiser achtereenvolgens vier asielaanvragen in Nederland ingediend die niet zijn ingewilligd. In juli 2010 is eiser uitgezet naar Tbilisi. In 2015 is hij zonder zijn gezin teruggekeerd naar Nederland, waar hij op 11 september 2015 de asielaanvraag heeft ingediend.
1.2.
Periode 2015 - 2018
Op 11 september 2015 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 11 september 2018 is de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 oktober 2018 met zaaknummer NL18.16923 is het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en is het besluit van 11 september 2018 vernietigd.
1.3.
Periode 2019 - 2020
Op 14 november 2019 heeft eiser zijn asielmotieven via (VluchtelingenWerk Nederland en) verklaringen van zijn echtgenote en gemachtigde naar voren gebracht. Op 9 januari 2020 is een voornemen uitgebracht. Bij brief van 6 februari 2020 heeft eiser hierop middels een zienswijze gereageerd. Bij beschikking van 7 april 2020 is de asielaanvraag voor de tweede maal afgewezen als kennelijk ongegrond op de hiervoor vermelde wettelijke grondslag. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 11 december 2020 met zaaknummer NL20.8742 is het beroep gegrond verklaard en is het besluit van 7 april 2020 vernietigd.
1.4.
Huidige procedure
Bij het bestreden besluit is de asielaanvraag voor de derde maal afgewezen als kennelijk ongegrond op de hiervoor vermelde wettelijke grondslag. Ook is eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en is hem geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Verweerder heeft eiser een termijn voor vrijwillig vertrek onthouden en heeft tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren.
Relevante elementen
2. Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
De door eiser ondervonden problemen in zijn land van herkomst.
Verweerder acht het eerste relevante element wel geloofwaardig maar het tweede relevante element niet.
Beoordeling
3.
Informatievergaring
Eiser voert aan dat verweerder zich onvoldoende heeft ingespannen om onderzoek te doen naar andere passende vormen van informatievergaring, zoals inschakeling van het Bureau Medische Advisering (BMA) om samen met eiser de asielmotieven en de voor de beoordeling daarvan relevante elementen te achterhalen. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057. Reden dat eiser de inspanningen van verweerder onvoldoende vindt is dat verweerder alles wat eiser heeft aangevoerd als tegenstrijdig en/of ongeloofwaardig heeft bestempeld.
3.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2057, rechtsoverwegingen 2.2 t/m 2.4, volgt dat onder omstandigheden moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Als een vreemdeling blijvend niet kan worden gehoord, kan de staatssecretaris hem aanbieden om zijn asielrelaas op een van de alternatieve manieren, genoemd in Werkinstructie 2010/13 (thans: werkinstructie 2021/12), aannemelijk te maken. Als de vreemdeling echter door zijn psychische situatie ook hiertoe niet in staat is, of zelfs maar zijn gemachtigde in staat te stellen dit te doen, kan de staatssecretaris met dit aanbod niet volstaan. De staatssecretaris moet dan onderzoek doen naar andere, passende vormen van informatievergaring (zie in dit verband ook rechtsoverweging 3 van de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1632).
3.2.
De omstandigheid dat verweerder hetgeen door of namens eiser is aangevoerd tegenstrijdig of ongeloofwaardig heeft geacht, brengt niet mee dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar andere, passende vormen van informatievergaring. Uit de gedingstukken blijkt immers dat de asielmotieven van eiser door eisers gemachtigde alsnog bij brief van 14 november 2019 schriftelijk kenbaar zijn gemaakt en hij zich daarbij heeft gebaseerd op een e-mail van eisers echtgenote van 20 augustus 2019 en informatie van Vluchtelingenwerk Nederland. In het kader van de onderhavige procedure heeft verweerder op 13 juli 2021 telefonisch met eisers gemachtigde gesproken over een passende alternatieve wijze van informatie vergaren over het herkomstgebied, zoals blijkt uit de brieven van verweerder van 16 juli 2021 en 22 oktober 2021. Verweerder heeft dus in overleg met de gemachtigde van eiser gezocht naar andere, passende vormen van informatievergaring. Verweerder heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank in dit geval afdoende kenbare redelijke inspanningen verricht om de asielmotieven en de voor de beoordeling daarvan relevante gegevens op een alternatieve wijze te achterhalen. Dat er in dit geval aanleiding zou zijn om daarvoor ook het BMA in te schakelen, heeft eiser door enkel te citeren uit rechtsoverweging 2.4 van de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2020, niet aannemelijk gemaakt. In die uitspraak wordt het inschakelen van het BMA enkel als voorbeeld genoemd, nu de vreemdeling in de zaak waarop die uitspraak ziet, zelfs niet in staat was zijn gemachtigde in staat te stellen op andere manieren aan het onderzoek bij te dragen. Bij eiser is dat anders, zoals blijkt uit wat zijn gemachtigde ter onderbouwing van de asielaanvraag heeft aangevoerd. Dat de beoordeling daarvan opnieuw niet geleid heeft tot een asielvergunning, brengt niet mee dat verweerder niet of onvoldoende heeft voldaan aan de hiervoor bedoelde onderzoeksplicht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.
Veiligheid Georgië en ligging Pca
Eiser voert aan dat verweerder bij de besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de plaats Pca. Omdat die plaats aan de grens met Zuid-Ossetië ligt en een deel van de grond van Pca in Zuid-Ossetië ligt, kan aan de veiligheid worden getwijfeld. Als gevolg van invallen vanuit Zuid-Ossetië en bezetting van grondgebied, staat de grens niet vast. De invloed van Georgië is marginaal. Eiser stelt dat hij hiermee aannemelijk maakt dat Georgië in zijn geval geen veilig land van herkomst is. Eiser stelt verder dat sprake is een motiveringsgebrek, nu verweerder niet (integraal) is ingegaan op de door eiser gestelde en toegelichte incidenten.
4.1.
In haar uitspraak van 7 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1838 heeft de Afdeling geoordeeld dat Georgië, met uitzondering van de regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië, als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, nu duidelijke geografische scheidslijnen bestaan tussen Abchazië en Zuid-Ossetië en het overige deel van Georgië. Gelet hierop bestaat een rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Georgië - die niet afkomstig zijn uit de regio’s Abchazië en Zuid-Ossetië - geen bescherming nodig hebben.
Volgens de Afdeling (zie de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474) is het dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dat land, in zijn specifieke omstandigheden, toch niet veilig is. De vreemdeling zal daartoe moeten onderbouwen waarom hij in zijn geval niet naar dat land kan terugkeren. Wegens het rechtsvermoeden dat de vreemdeling uit een veilig land van herkomst afkomstig is, zal daarbij een hoge drempel gelden. Dit laat onverlet dat verweerder hetgeen de vreemdeling aanvoert over zijn specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is.
4.2.
Niet is in geschil dat eiser afkomstig is uit Pca en dat Pca formeel in Georgië ligt. Omdat Georgië is aangewezen als veilig land van herkomst, ligt het op de weg van eiser om aan te tonen dat dit in zijn geval zo niet is. Daarbij geldt een hoge drempel. De enkele omstandigheid dat Pca dicht bij de grens met Zuid-Ossetië ligt, brengt niet mee dat Pca niet meer tot het grondgebied van Georgië behoort dan wel Georgië reeds daarom niet als veilig land van herkomst voor eiser heeft te gelden.
4.3.
Verweerder heeft op pagina 3 van het bestreden besluit verwezen naar landeninformatie, zoals door verweerder ter zitting opgemerkt verzameld door het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) waaruit volgt dat Pca in Georgië ligt en de Georgische overheid is betrokken bij Pca. Dit volgt bijvoorbeeld uit een begrotingsbesluit van de Georgische autoriteiten van 23 april 2021 waarin geld is gereserveerd voor verbetering aan weginfrastructuur, onder meer in Pca, en een nieuwsbericht van augustus 2021 waaruit blijkt dat boerderijen gelegen in Pca subsidie krijgen van de Georgische autoriteiten. Deze informatiebronnen, waarvan de vindplaatsen op internet op pagina 3 van het bestreden besluit zijn aangeduid met de voetnoten 2 en 3, zijn algemeen toegankelijk. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn ter zitting aangevoerde stelling dat deze informatie niet verifieerbaar is.
4.4.
Eiser heeft daarentegen zijn stellingen dat een deel van het grondgebied van Pca in Zuid-Ossetië ligt, waaronder landerijen van zijn familie, en de invloed van de Georgische autoriteiten in Pca marginaal is, niet onderbouwd, bijvoorbeeld met (landen)informatie waaruit dit blijkt. Ter zitting heeft verweerder weliswaar erkend dat de grens met Zuid-Ossetië niet vaststaat en soms een paar honderd meter naar de ene of de andere kant verschuift, maar ook daaruit volgt niet dat Pca niet langer in Georgië ligt. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Georgië in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
4.5.
Voor zover eiser mede betoogt dat verweerder hetgeen door of namens eiser is aangevoerd ter onderbouwing van zijn asielaanvraag niet in samenhang heeft gewogen met de volgens eiser in zijn geval onveilige situatie in Pca, wordt hij hierin niet gevolgd, gelet op wat hiervoor is overwogen. Bovendien is niet gebleken dat eiser ooit bescherming heeft gevraagd van de Georgische autoriteiten in Pca en deze niet in staat of bereid waren hem die te bieden. Eiser slaagt daarom niet in zijn bewijsopdracht, zoals deze volgt uit de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016. Voor de stelling van eiser - dat verweerder in het bestreden besluit niet inhoudelijk en integraal is ingegaan op de (toelichting van eiser op de) door eiser gestelde incidenten - ziet de rechtbank geen grond. De beroepsgrond slaagt niet.
5.
Schrijnende omstandigheden
Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier heeft verleend op grond van schrijnende omstandigheden als bedoeld in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en het beleid in paragraaf B11/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarbij wijst hij op de omstandigheden dat hij inmiddels zes jaar in onzekerheid verkeert, psychische problemen heeft, geïsoleerd is van zijn familie, te maken heeft gehad met onterechte verdenkingen van overlast waarvoor hij nooit is veroordeeld, twee eerdere besluiten op zijn asielaanvraag door de rechtbank zijn vernietigd en hij privéleven heeft opgebouwd door zijn jarenlange verblijf in Nederland.
5.1.
Volgens zijn beleid in paragraaf B11/2.5 van de Vc maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid een verblijfsvergunning regulier te verlenen vanwege een schrijnende situatie. De IND maakt alleen gebruik van deze bevoegdheid indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen. De IND verstaat onder bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3.6ba in ieder geval dat omstandigheden individueel van aard zijn.
5.2.
Dit beleid vermeldt ook dat de IND geen vergunning verleent, als het samenstel van omstandigheden te zeer verband houdt met (één van) de in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb genoemde beperkingen. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat die situatie zich hier voordoet, omdat voor de door eiser aangevoerde omstandigheden, die verweerder kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken, een regulier verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vb bestaat, namelijk: medische behandeling. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er naast de medische problematiek geen andere bijzondere omstandigheden zijn die schrijnend zijn en ook overigens is gebleken dat medische behandeling voor eiser mogelijk is in Georgië. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.
Artikel 8 van het EVRM
Eiser voert aan dat hij door jarenlang verblijf in asielzoekerscentra in Nederland privéleven heeft opgebouwd en dat verweerder daarom ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6.1.
Op grond van artikel 3.6a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb, kan verweerder bij afwijzing van de eerste asielaanvraag alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
6.2.
In het voornemen heeft verweerder overwogen dat de door eiser aangevoerde informatie geen aanleiding geeft om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. In de zienswijze is eiser daarop niet ingegaan. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit terecht overwogen dat geen aanleiding bestaat om anders te oordelen dan in het voornemen is verwoord. Door pas in beroep te verwijzen naar alleen de duur van zijn verblijf in asielzoekerscentra heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van beschermenswaardig privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat het niet ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning daarmee in strijd is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.
Terugkeerbesluit
Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte verwijst naar een eerder, niet meer actueel terugkeerbesluit en dat hem ten onrechte een termijn voor vrijwillig vertrek is onthouden en tegen hem een inreisverbod heeft uitgevaardigd.
7.1.
Het bestreden besluit vermeldt dat de zienswijze van eiser met betrekking tot het terugkeerbesluit en de vertrektermijn niet leidt tot een ander oordeel dan verwoord in het voornemen en de aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. Onder het kopje 'Rechtsgevolgen van deze beschikking' staat voorts dat dit besluit tevens als terugkeerbesluit geldt. Van een verwijzing naar een inmiddels niet meer actueel terugkeerbesluit is de rechtbank niet gebleken.
Zoals verweerder in het voornemen heeft opgemerkt, geeft artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw grond om te bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten indien de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond.
Volgens zijn beleid in paragraaf A3/3.3 van de Vc, voor zover hier van belang, onthoudt de IND een vertrektermijn wegens de kennelijke ongegrondheid bij (eerste) aanvragen asiel voor bepaalde tijd die zijn afgewezen op de gronden a t/m f van artikel 30b van de Vw. Verder volgt uit dit beleid dat bij het onthouden van een vertrektermijn op deze grond kan worden verwezen naar de motivering uit het besluit waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kennelijk ongegrond is verklaard. Verweerder heeft eiser in het voornemen in de gelegenheid gesteld om bijzondere, individuele omstandigheden naar voren te brengen waarom hem toch een vertrektermijn zou moeten worden gegund. Nu eiser in de zienswijze heeft volstaan met de stelling dat hem ten onrechte een vertrektermijn is onthouden vanwege zijn schrijnende situatie en behoefte aan medische behandeling, heeft verweerder in het bestreden besluit kunnen concluderen dat er geen aanleiding bestaat om terug te komen op het voornemen en het bestreden besluit geldt als een terugkeerbesluit. Voor de stelling van eiser dat verweerder eiser een vertrektermijn had moeten geven dan wel dat sprake is van een motiveringsgebrek, ziet de rechtbank dus – in het licht van het vorenstaande – geen grond.
7.2.
Verweerder heeft dus aan eiser een termijn voor vrijwillig vertrek kunnen onthouden. Gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, was verweerder tot slot gehouden tegen eiser een inreisverbod uit te vaardigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.
Artikel 64 van de Vw
Verder voert eiser aan dat hij vindt dat hem zo nodig opnieuw uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw moet worden verleend. Hij heeft aanhoudende gezondheidsklachten en zal in Georgië verstoken blijven van passende zorg en in de onveilige grensregio waaruit hij afkomstig is, geen medische behandeling voor hem beschikbaar zal zijn en hij geen middelen heeft om een behandeling elders in Georgië te kunnen bekostigen.
8.1.
In het voornemen heeft verweerder onder het kopje ‘Artikel 64 Vreemdelingenwet’ verzocht om gelijktijdig met de zienswijze medische stukken en/of een ‘bewijs omtrent medische situatie vreemdeling' over te leggen.
8.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Eiser heeft (in beroep) geen stukken overgelegd op grond waarvan verweerder hem opnieuw uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw had moeten verlenen. Wat hij daarover in deze procedure zonder nadere onderbouwing stelt, is daartoe onvoldoende redengevend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.