ECLI:NL:RBDHA:2022:2162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/7501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies onder de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 8 maart 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die sinds 3 september 2012 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De eiser is van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, terwijl verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, stelt dat de eiser per 2 april 2020 71,33% arbeidsongeschikt is. Dit geschil is ontstaan na een herbeoordeling die op verzoek van de ex-werkgever van eiser is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgesteld en de arbeidsdeskundige heeft verschillende functies geschikt geacht voor eiser, ondanks dat hij minder kan verdienen dan voorheen.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. De rechtbank heeft de zaak op 9 februari 2022 behandeld en beide partijen hebben hun standpunten toegelicht. De rechtbank oordeelt dat verweerder de belastbaarheid van eiser correct heeft vastgesteld en dat de geduide functies geschikt zijn. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Eiser heeft niet aangetoond dat de rapportages van de verzekeringsartsen onzorgvuldig zijn of dat de medische beoordeling onjuist is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder dat eiser per 2 april 2020 71,33% arbeidsongeschikt is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7501

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: S.G. Azimullah),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Inleiding

Eiser ontvangt sinds 3 september 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid. Op
18 december 2018 heeft de ex-werkgever van eiser verweerder verzocht om een herbeoordeling uit te voeren.
Naar aanleiding van het herbeoordelingsverzoek heeft verweerder een medisch en arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft eiser onderzocht en de aangenomen beperkingen opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
2 april 2020. Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige de volgende functies geschikt geacht voor eiser: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten, SBC-code 111180), machinaal metaalbewerker (excl. bankwerk, SBC-code 264122), en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten, SBC-code 111010). Als reservefunctie heeft de arbeidskundige geduid: huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333). Omdat eiser op grond van de geduide functies 71,33% minder kan verdienen dan het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser per 2 april 2020 71,33% arbeidsongeschikt is. In het besluit van
3 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de hoogte van zijn loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA niet wijzigt, maar dat hij per
2 april 2020 wel meer arbeidsgeschikt is dan voorheen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep hebben vervolgens medisch respectievelijk arbeidskundig onderzoek verricht. Zij komen in hun rapportages van 13 en 15 oktober 2020 tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiser in eerste instantie goed is vastgesteld
In het besluit van 21 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit daarom ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Wat zijn de standpunten van partijen?
1. Verweerder heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat hij de belastbaarheid van eiser correct heeft vastgesteld en eiser geschikt is voor de geduide functies. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is daarom terecht vastgesteld op 71,33%, aldus verweerder.
2. Eiser is het niet met verweerder eens. Volgens eiser had verweerder hem volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moeten achten. In beroep heeft hij – samengevat weergegeven – aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Zo is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest omdat er geen informatie is opgevraagd bij de behandelaars van eiser. Ook zijn de al dan niet aangenomen beperkingen onvoldoende gemotiveerd. Dit geldt ook voor de duurzaamheid van de beperkingen en de kansen op herstel. Verder blijkt volgens eiser niet dat de verzekeringsartsen ook maar een poging hebben gedaan om de (toegenomen) klachten van eiser te objectiveren. Ook is eiser niet geschikt is voor de geduide functies omdat deze functies in een eerdere beoordeling zijn verworpen en eiser blijkens de FML voor vervoer is aangewezen op hulp van anderen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een huisartsenjournaal overgelegd.
Wat is het juridisch kader?
3. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Medische beoordeling
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
5. De rechtbank overweegt dat het gegeven dat de medische informatie in het dossier gedateerd is, nog niet per definitie met zich brengt dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Immers, op grond van vaste rechtspraak [1] kan een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen indien een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen. Die gevallen doen zich hier niet voor. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser een behandeling ondergaat die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Verder heeft eiser – behalve het huisartsenjournaal – geen stukken overgelegd van de behandelend sector. Uit het huisartsenjournaal blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat behandelaars van eiser een beredeneerd afwijkend idee hebben over de beperkingen van eiser.
6. In het besluit van 24 november 2017 is eiser door verweerder volledig arbeidsongeschikt geacht. In dat besluit heeft verweerder toegelicht dat er op basis van de FML van 20 november 2017 geen geschikte functies voor eiser te duiden zijn. De rechtbank constateert dat in de FML van 2 april 2020 dezelfde beperkingen zijn aangenomen als in de FML van 20 november 2017. Het is dus niet zo dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het medisch gezien beter met eiser gaat dan voorheen. Eiser heeft in de vragenlijst weliswaar opgeschreven dat zijn klachten zijn toegenomen, maar dit heeft hij niet met medische stukken onderbouwd. In beroep heeft eiser een huisartsenjournaal overgelegd, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie van
30 april 2021 voldoende toegelicht dat de gegevens uit het huisartsenjournaal niet leiden tot aanpassing van de FML. In dat verband acht de rechtbank van belang dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser zijn meegenomen en meegewogen in de beoordeling. In de FML zijn daarnaast uitgebreide beperkingen aangenomen op zowel psychisch als fysiek vlak. Ook uit het huisartsenjournaal blijkt dat eiser veel niet te objectiveren klachten heeft die eiser dus subjectief ervaart. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat bepaalde beperkingen inherent zijn aan de gestelde diagnosen en de verzekeringsartsen daarom hadden moeten motiveren waarom deze ‘standaardbeperkingen’ wel of niet worden aangenomen. Dat zou immers de diagnose leidend maken, terwijl volgens vaste rechtspraak [2] niet de diagnose bepalend is voor de vraag of betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. Dat – zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd – Kristel Weerdesteijn in haar promotieonderzoek (“Work-related functioning among long-term sick-listed workers with persistent subjective health complaints”) concludeert dat artsen onvoldoende rekening houden met de psychosociale aspecten van langdurige SOLK-klachten, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat het medisch onderzoek in het onderhavige geval onjuist of onzorgvuldig is geweest. Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op medische gronden niet volledig arbeidsongeschikt is, komt de rechtbank niet toe aan het betoog van eiser dat hij niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is.
Arbeidskundige beoordeling
7. De in de FML aangenomen urenbeperking is ongeveer 6 uur per dag en gemiddeld 30 uur per week. De rechtbank overweegt dat uit de rapportage van de arbeidsdeskundige van 8 april 2020 en het document ‘resultaat functiebeoordeling’ blijkt dat de geduide functies de in de FML aangenomen urenbeperking niet overschrijden. Zo wordt er in de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) maximaal 4 uur per dag gewerkt en gemiddeld 19 uur per week. In de functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) is dat maximaal 5 uur per dag en gemiddeld 24 uur per week. Dat functies binnen dezelfde SBC-code in een eerdere beoordeling zijn verworpen omdat daarin destijds de urenbeperking zou worden overschreden, maakt niet dat de functies niet op een later moment (voor minder uren per dag/week) geschikt kunnen worden geacht. De rechtbank betrekt daarbij de toelichting van verweerder dat het CBBS regelmatig wordt geüpdatet en het daarom goed mogelijk is dat dit verschillende resultaten oplevert in het kader van de arbeidskundige beoordeling. Voor zover eiser betoogt dat de functies niet geschikt zijn omdat uit de FML blijkt dat hij voor vervoer is aangewezen op hulp van anderen overweegt de rechtbank dat de arbeidskundige bezwaar en beroep er in zijn reactie van
30 december 2020 terecht op heeft gewezen dat eiser een vervoersvoorziening kan aanvragen. Nu alle geduide functies naar het oordeel van de rechtbank voor eiser geschikt zijn, is van strijd met artikel 9, aanhef en onder a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten geen sprake.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
8. Het bestreden besluit is niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Verweerder heeft de WIA‑uitkering van eiser per 2 april 2020 terecht vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 71,33%. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2022.
griffier
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE – JURIDISCH KADER

Ingevolge artikel 4, eerste, tweede en derde lid van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Ingevolge artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Ingevolge artikel 47, eerste lid van de Wet WIA ontstaat recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat echt op een WGA-uitkering voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1306) en 20 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1937)
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2481