ECLI:NL:RBDHA:2022:2197

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
21 _ 1136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de professionaliteit van de taxateur

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De rechtbank heeft op 2 maart 2022 uitspraak gedaan. Eiser betwistte de professionaliteit en onafhankelijkheid van de taxateur die door de Belastingdienst was ingeschakeld. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de professionaliteit van de taxateur te twijfelen. Eiser had gesteld dat de Belastingdienst in het verleden afwijkend van de wettelijke bepalingen had gehandeld door waardevermindering op basis van taxatierapporten toe te staan. De rechtbank volgde echter het oordeel van het Gerechtshof Den Haag en oordeelde dat er geen gronden waren aangevoerd om de correctiefactoren van de Eurotaxglass’s Koerslijst toe te passen in dit geval. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een hogere waardevermindering door schade of dat er deelherstel had plaatsgevonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de naheffingsaanslag tot € 2.121. Daarnaast werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende een schadevergoeding toe aan eiser.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/1136

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van2 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder,

en

de Staat der Nederlanden, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 november 2019 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij rechtbank Zeeland-West-Brabant. Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak op 8 januari 2021 ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar deze rechtbank.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 16 februari 2022.
Namens eiser heeft de gemachtigde daaraan deelgenomen, bijgestaan door twee kantoorgenoten.
Namens verweerder hebben mr. [A] en [B] deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.121;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 83;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 917;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.620;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 28 februari 2018 aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een Audi Q5 (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 1 augustus 2016 en de kilometerstand bedraagt 30.351. De aangifte resulteerde in een te betalen bedrag van
€ 4.623. Dit bedrag heeft eiser voldaan.
2. Op 28 februari 2018 heeft de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) vastgesteld dat de auto een schadevoertuig is in de zin van artikel 1, eerste lid, onder u, van de Wegenverkeerswet 1994 waarvoor een verbod geldt voor het rijden op de weg. De RDW heeft voor de auto daarom bij de inschrijving een zogenoemde Wachten Op Keuren-status (WOK-status) afgegeven.
3. Eiser heeft de in de aangifte vermelde handelsinkoopwaarde gebaseerd op het taxatierapport van JB Taxaties B.V. van 25 februari 2018 waarin de auto is getaxeerd op een waarde van € 22.500 (het taxatierapport). De handelsinkoopwaarde is hierbij gesteld op
€ 52.500 en is gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van soortgelijke voertuigen van
€ 70.000 verminderd met een correctie van 25 procent. Deze handelsinkoopwaarde is verminderd met 95,67 procent van de totaal gecalculeerde schade van € 31.352,15.
4. Verweerder heeft een bedrag van € 2.260 nageheven, waarbij ook € 32 belastingrente in rekening is gebracht. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ). Hierin is de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 52.207, gebaseerd op de koerslijstinformatie van X-Ray. DRZ heeft
€ 20.758 aan schade gecalculeerd, waarvan 81 procent in mindering is gebracht op de handelsinkoopwaarde.
5. In geschil is of de naheffingsaanslag Bpm terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Dat het schadebedrag € 20.758 moet zijn, is niet langer in geschil. Ook niet in geschil is dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag ten onrechte geen extra leeftijdskorting van € 139 is toegepast.
6. Eiser stelt primair dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat de taxateur van DRZ geen erkende taxateur is, niet onafhankelijk is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiser moeten wenden tot een onafhankelijke expert. Omdat hij dit heeft nagelaten, heeft hij gehandeld in strijd met het verbod van vooringenomenheid en het gebod van zorgvuldigheid. Eiser stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing. Subsidiair voert eiser aan dat indien wordt uitgegaan van het DRZ rapport niet de X-ray koerslijst moet worden gebruikt, maar de koerslijst van Eurotaxglass’s rekening houdend met de correctiefactoren markt- en dealersituatie, de waardevermindering wegens schadeaftrek op 90 procent gesteld moet worden, dat ten onrechte geen rekening is gehouden met deelherstel vóór het moment van registratie en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de blijvende waardevermindering wegens ex-schade.
7. Verweerder stelt dat de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Volgens verweerder is sprake van essentiële gebreken, waardoor geen recht op vermindering als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) bestaat. Hierdoor kan de aangifte niet gedaan worden op basis van het taxatierapport van eiser. Volgens verweerder is er geen aanleiding om uit te gaan van de Eurotaxglass’s koerslijst met correcties in verband met markt- en dealersituatie.
Onafhankelijkheid en deskundigheid taxateur
8. Het staat verweerder vrij een deskundige naar zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg. Dit artikel heeft slechts betrekking op een door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat de hertaxateur door verweerder is verzocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van de rapporten van DRZ en de daarop gegeven toelichting, geen reden om aan de professionaliteit of onafhankelijkheid van de hertaxateur te twijfelen. Ook de stelling dat de hertaxateur niet staat ingeschreven in een register van erkende taxateurs en het gegeven dat de taxateur in dienst is bij DRZ, brengen op zichzelf en ook in combinatie met elkaar niet mee dat sprake is van een onzorgvuldige taxatie. Eiser heeft zijn stellingen dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
Essentiële gebreken
9. Eiser heeft gesteld dat het beleid van de Belastingdienst is om ook bij auto’s met een WOK-status bij de aangifte een vermindering toe te staan op basis van een taxatierapport. Daartoe heeft eiser verwezen naar paragraaf 3.7 van het door de Belastingdienst gepubliceerde rapport “Stand van de uitvoering, Rapport 2021” (het rapport). Uit dit rapport volgt dat de Belastingdienst in het verleden, afwijkend van de wettelijke bepalingen, heeft toegestaan dat een vermindering mocht plaatsvinden op basis van de tabel of koerslijst, maar ook in sommige gevallen op basis van een taxatierapport. De rechtbank ziet in het onderhavige geval, waarin de methode van waardevermindering op basis van het taxatierapport tot aan de zitting door verweerder is geaccepteerd, geen aanleiding om af te wijken van die kennelijk nog tot in 2021 gevolgde lijn.
Koerslijst Eurotaxglass’s
10. Eiser stelt dat verweerder door het niet willen toepassen van de Eurotaxglass’s koerslijst met de correctiefactoren markt- en dealersituatie handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat dit in eerdere zaken wel steeds is toegestaan.
11. Het gerechtshof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 22 december 2021 [1] , voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“5.3. Eurotaxglass’s heeft inmiddels een disclaimer opgenomen op de koerslijst. De disclaimer luidt als volgt:
“Het gebruik van de schuifknoppen ‘Marktsituatie handelaar’ en ‘Marktsituatie’ worden niet meer toegelaten. Eurotax is van mening dat dergelijke prijsverhogings- en prijsverlagingsindicatoren niet meer relevant zijn voor de handelsinkoopwaarde te bepalen zoals vermeld in het Arrest HR_2019_1783 van de Hoge Raad. Eveneens is Eurotax van mening dat het gebruik van eender welke correctiefactoren gegrond moet zijn en effectief bewezen moet worden door de gebruiker zelf, waar het Arrest dit anders heeft belicht. Daarom zijn de indicatoren ‘Marktsituatie handelaar’ en ‘Marktsituatie’ voortaan op 0% vastgelegd.”
5.4.
Gelet op de inmiddels door de koerslijstprovider gehanteerde disclaimer en in afwijking van het vorengenoemde arrest is het Hof van oordeel dat thans niet meer van een aftrek ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ kan worden uitgegaan zonder daarvoor een onderbouwing voor het individuele geval te geven. Weliswaar heeft belanghebbende ter zitting gemotiveerd uiteengezet waar deze aftrek in het algemeen op ziet, maar een onderbouwing voor de aftrek in het geval van belanghebbende is daarmee niet gegeven. Het Hof ziet daarom geen aanleiding enige aftrek ‘marktsituatie handelaar’ en ‘marktsituatie’ in aanmerking te nemen. Dat de Belastingdienst regelmatig overleg heeft met de branche en dat dit onderwerp met de koerslijstprovider is besproken doet aan het vorenstaande niet af. Belanghebbende heeft weliswaar de indruk gewekt, maar niet aannemelijk gemaakt dat de disclaimer door Eurotaxglass’s onder protest op de koerslijst is opgenomen na druk van de Belastingdienst.”
12. De rechtbank ziet in onderhavige geval geen aanleiding om anders te oordelen dan het gerechtshof. Eiser heeft geen gronden aangevoerd waaruit blijkt dat in dit individueel beoordeelde geval een correctie toegepast had moeten worden. Dat in eerdere gevallen deze correctie wel toegepast werd, doet aan het voorgaande niet af. Gezien het veranderde inzicht over het algemeen kunnen toepassen van deze correctiefactoren, is in dit geval geen sprake van een ongelijke behandelingen van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen. De rechtbank gaat daarom uit van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat uit het DRZ-rapport van € 52.207 gebaseerd op de X-ray koerslijst.
In aanmerking te nemen schadebedrag
13. In bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Bpm is bepaald dat de waardevermindering als gevolg van schade in beginsel op 72 procent wordt gesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder 81 procent van het niet langer in geschil zijnde schadebedrag van € 20.758 als waardevermindering in aanmerking heeft genomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat van een hoger percentage moet worden uitgegaan. Eiser is daar niet in geslaagd. De enkele verwijzing naar de leeftijd, het aantal kilometers en de exclusiviteit van de auto is daarvoor onvoldoende. Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 14 juli 2016 [2] gaat niet op, omdat het in die zaak ging om een auto die als praktisch nieuw kon worden beschouwd. Door 81 procent van de schade in aanmerking te nemen heeft verweerder de waardevermindering niet te laag vastgesteld.
Reparatie voor registratie
14. Volgens eiser blijkt uit het rapport van hertaxatie dat voordat de auto werd getoond bij DRZ reeds deelherstel was uitgevoerd ten aanzien van de airbags, het dashboard en de voorruit. Met deze schade is volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden. De rechtbank is niet gebleken dat ten aanzien van de airbags deelherstel heeft plaatsgevonden. Ook op de foto’s bij het DRZ-rapport zijn de geactiveerde airbags waarneembaar. Ten aanzien van de voorruit en het dashboard kan geen verschil worden vastgesteld tussen de foto’s bij het taxatierapport van JB Taxaties B.V. en de foto’s bij het DRZ-rapport. Voor een aftrek in verband met deelherstel bestaat dan ook geen aanleiding.
Waardecorrectie ex-schade
15. Eiser stelt dat de auto door het schadeverleden blijvend in waarde is gedaald, zelfs nadat de schade volledig zou zijn hersteld. Eiser stelt de waardevermindering als gevolg van het schadeverleden, gelet op de leeftijd, kilometerstand en exclusiviteit van de auto op
€ 5.000. De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van dat voertuig kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de voormalige schade van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. Dit volgt ook niet uit de door eiser overgelegde richtlijn van NIVRE, de richtlijn van de Federatie van Taxateurs Makelaars en Veilinghouders in roerende zaken en het verslag van de vergadering van het Platform Koerslijst. De in de richtlijnen opgenomen tabellen gaan uit van algemene aftrekpercentages en zijn niet voorzien van een nadere onderbouwing.
extra leeftijdskorting
16. Nu niet in geschil is dat bij de aanslagoplegging ten onrechte geen rekening is gehouden met de extra leeftijdskorting van € 139, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 2.121.
Belastingrente
17. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiser heeft geen zelfstandige beroepsgronden tegen de beschikking belastingrente aangevoerd en ook overigens is niet gebleken dat de rente in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of op een te hoog bedrag is berekend. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.
18. Gelet op wat hiervoor bij 16 is overwogen, is de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag vastgesteld en is het beroep gegrond verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
19. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005. [3] Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
20. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 23 april 2019, de uitspraak op bezwaar is van 11 november 2019 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 2 maart 2022. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van 2 jaar en 10 maanden verstreken. Nu het beroepschrift en verweerschrift kort voor de eerste lockdown wegens corona zijn ingediend en in het kader van maatregelen tegen het coronavirus in 2020 gedurende een aantal maanden bij de rechtbank geen zittingen hebben kunnen plaatsvinden, doet zich een bijzondere omstandigheid voor die verlenging van de redelijke termijn met vier maanden rechtvaardigt [4] . Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van
€ 1.000 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). Van de overschrijding zijn afgerond twee weken aan de bezwaarfase toe te rekenen, zodat de rechtbank verweerder veroordeelt in het betalen van een vergoeding aan eiser van € 83. Voor het resterende bedrag van € 917 veroordeelt de rechtbank de Minister tot betaling.
Proceskostenvergoeding
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Hof Den Haag 22 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2638.
2.Hof ’s-Hertogenbosch 14 juli 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2998.
3.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
4.Vgl. gerechtshof Den Haag 18 januari 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:53