ECLI:NL:RBDHA:2022:2660
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform de Dublinverordening.
Eiser heeft aangevoerd dat Italië niet voldoet aan de eisen van de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn, en dat er ernstige structurele tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure. Hij vreest dat hij bij terugkeer naar Italië een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat in zijn specifieke geval van dit beginsel afgeweken moet worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische situatie van eiser, hoewel zorgwekkend, niet zodanig bijzonder is dat dit een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, met de overweging dat de Italiaanse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag en dat eiser zijn klachten daarover kan indienen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 februari 2022 en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.