ECLI:NL:RBDHA:2022:2660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
NL21.19746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, conform de Dublinverordening.

Eiser heeft aangevoerd dat Italië niet voldoet aan de eisen van de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn, en dat er ernstige structurele tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure. Hij vreest dat hij bij terugkeer naar Italië een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat in zijn specifieke geval van dit beginsel afgeweken moet worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische situatie van eiser, hoewel zorgwekkend, niet zodanig bijzonder is dat dit een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, met de overweging dat de Italiaanse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag en dat eiser zijn klachten daarover kan indienen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 februari 2022 en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19746
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Mohammed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 8 juni 2021 een overnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het (fictieve) claimakkoord op 9 augustus 2021 is komen vast te staan.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte uit gaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Er is namelijk sprake van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eiser brengt in dat kader
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nl. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
naar voren dat uit het AIDA-rapport van 3 juni 2021, het SFH-rapport 10 juni 2021 en het e- mail contact van VluchtelingenWerk Nederland en Maria Christina Romano, een Italiaanse advocate en ELENA-coördinator voor Italië, volgt dat Italië zich niet houdt aan de eisen die worden gesteld in de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Ten aanzien van Italië kan theoretisch gezien worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar in de praktijk komt Italië zijn internationale verplichtingen niet na. Uit de overgelegde bronnen volgt ook dat de "gewone" Dublinclaimant bij terugkeer in Italië een reëel risico loopt om op straat te belanden.
Verder voert eiser aan dat er in Italië geen recht op opvangvoorzieningen bestaat, omdat er een fictief claimakkoord ligt. Dat betekent volgens eiser dat er geen garantie bestaat dat Italië aan eiser in lijn met de richtlijnen zijn eventuele asielverzoek in behandeling zal nemen of opvangvoorzieningen aanbiedt. Theoretisch gezien is er wellicht een mogelijkheid om hierover in Italië te klagen, maar praktisch en feitelijk gezien heeft eiser daartoe geen mogelijkheid. Bij een eventuele poging tot het doen van beklag zal geen medewerking worden verleend of er zal geen gehoor aan worden gegeven. Tevens is er sprake van een taalbarrière, waardoor eiser belemmerd wordt aanspraak te maken op zijn rechten om zich te beklagen indien hij overgedragen wordt aan Italië. Het indienen van klachten tegen de Italiaanse autoriteiten, zonder advocaat en tolk, is praktisch gezien onmogelijk. Verder verstrekken de Italiaanse autoriteiten geen documenten waaruit volgt dat er beklag is gedaan of beklag niet in behandeling wordt genomen. Daarom is het aannemelijk dat eiser een reëel risico loopt op onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser vreest ook dat als hij terug wordt gestuurd naar Italië hij onmiddellijk gedetineerd wordt of dat hij direct wordt teruggestuurd naar Turkije .
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recentelijk nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 25 februari 20213, 19 april 20214 en 26 november 20215. Daarnaast heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de uitspraken van 23 maart 2021 en 27 mei 2021 geoordeeld dat Dublinclaimanten in Italië in het asielsysteem worden opgenomen en recht hebben op opvang.6 Het EHRM heeft hierbij alle recente en relevante informatie betrokken. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
4. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in de situatie van eiser niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA-rapport en het SFH-rapport waar eiser naar verwijst zien op de situatie van voor de arresten van het EHRM en kunnen daarom niet leiden tot een ander oordeel dan in die uitspraken. Ook het e-mail contact van VluchtelingenWerk Nederland en Maria Christina Romano maakt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Weliswaar blijkt hieruit dat het nog niet duidelijk is hoe de nieuwe Italiaanse immigratiewet 130/2020 in de praktijk is uitgewerkt, maar hieruit volgt niet dat

3.ECLI:NL:RVS:2021:464.

6 De arresten M.T. tegen Nederland van 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519 en A.B. tegen Finland van 27 mei, ECLI:CE:ECHR:2021:0402DEC004110019.
Dublinterugkeerders na overdracht aan Italië structureel geen opvang of toegang tot de asielprocedure krijgen.
Daarbij komt dat het laten verstrijken van de reactietermijn van twee maanden na een claimverzoek gelijk staat aan de aanvaarding van dit verzoek. Dit houdt de verplichting in om eiser over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst. Een fictief claimakkoord staat dus gelijk aan een expliciet claimakkoord en daarmee garandeert Italië dat het asielverzoek van eiser in behandeling wordt genomen. De situatie van eiser zal in Italië worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Dit houdt ook in dat Italië ervoor moet zorgen dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. Dat sprake is van indirect refoulement omdat eiser vreest dat hij door Italië naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank daarom ook niet. Van een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is dan ook vooralsnog geen sprake. Als eiser in voorkomend geval in onzekerheid komt te verkeren met betrekking tot de vraag of hij opvang zal krijgen, kan en dient hij zijn beklag daarover te doen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dit al heeft geprobeerd. Dat klagen voor eiser onmogelijk, uiterst moeilijk, dan wel zinloos is, heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Medische situatie
5. Eiser stelt verder dat hij vanwege zijn gezondheidsklachten als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt, zoals in het arrest van Tarakhel tegen Zwitserland7. Eiser is slechthorend, heeft een gehoorapparaat nodig en heeft ook te kampen met psychische problemen, dit blijkt uit het overgelegde patiëntendossier. Door deze medische beperkingen maakt hij zich ernstig zorgen als hij wordt overgedragen aan Italië en hij vindt dat de overdracht daarom getuigt van onevenredige hardheid. Eiser is afhankelijk van medische zorg en speciale voorzieningen, waarvoor hij ook adequate opvang nodig heeft. Uit het claimakkoord blijkt niet dat verweerder heeft vermeld dat eiser met deze problemen kampt en nergens blijkt uit dat er individuele garanties voor eiser zijn gevraagd ten aanzien van de opvang, die volgens hem wel nodig zijn. Zonder deze individuele garanties is er sprake van een overdracht in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aldus eiser.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van het overgelegde patiëntendossier kan niet worden vastgesteld dat eiser als bijzonder kwetsbaar persoon, in de zin van het arrest Tarakhel, moet worden aangemerkt. Uit dit dossier blijkt dat eiser is doorverwezen naar specialistische zorg (de KNO-arts) en dat hij medicijnen krijgt voor zijn psychische klachten, maar niet dat eiser niet kan reizen of dat Nederland het meest aangewezen land is voor zijn behandeling. In Italië zijn medische voorzieningen aanwezig die vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en deze voorzieningen zijn ook verkrijgbaar voor Dublinclaimanten. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om daarover - in het geval van eiser - te twijfelen. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat verweerder geen individuele garanties heeft hoeven vragen aan de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft bovendien ter zitting terecht opgemerkt dat het claimakkoord gaat over het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat en dat de medische klachten van eiser geen invloed hebben op deze verantwoordelijkheid en dus niet in het claimverzoek vermeld

7.ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.

hoefden te worden. Bij de overdracht zelf zal verweerder wel eventuele relevante medische informatie vermelden.
7. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
07 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.