ECLI:NL:RBDHA:2022:2663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/09/614263 / HA ZA 21-592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een vonnis op basis van bedrog in het geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot herroeping van een eerder vonnis. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. den Hoed, vorderde herroeping van een vonnis dat op 14 oktober 2020 was gewezen, waarin de notaris was veroordeeld tot betaling van facturen en eiseres was afgewezen in haar vordering tot schadevergoeding. Eiseres stelde dat zij op 17 maart 2021 bekend was geworden met een verklaring van de notaris die zou aantonen dat de notaris de rechtbank en haar onjuist had voorgelicht, wat zou leiden tot bedrog in het geding. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat zij pas op 17 maart 2021 met de verklaring bekend was geworden, en dat de termijn voor herroeping op 16 juni 2021 was verstreken. Hierdoor werd eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank veroordeelde eiseres in de proceskosten, die op € 1.230 werden begroot, en bepaalde dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/614263 / HA ZA 21-592
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
[eiseres]te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. J. den Hoed te Haarlem, voorheen mr. P.C. van den Berg te Utrecht,
tegen
NOTARISKANTOOR VAN DE OUDEWEETERING B.V.te Oegstgeest,
gedaagde,
advocaat mr. M.A. van der Pool te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de notaris genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juni 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Op 26 januari 2022 heeft van mr. Van den Berg zich als advocaat voor [eiseres] aan de zaak onttrokken. Op grond van artikel 6.2 van het Procesreglement is de zaak verwezen naar de rol van twee weken later (9 februari 2022) voor het stellen van een nieuwe advocaat. Die termijn is ongebruikt verstreken. Dat betekent dat de notaris op grond van artikel 6.4 van het Procesreglement kon verzoeken om vonnis te wijzen. Dit is op rol van 9 februari 2022 ook gebeurd.
1.3.
Vervolgens is op 9 februari 2022 een datum voor het wijzen vonnis bepaald. Daarna heeft mr. Den Hoed zich op 10 februari 2022 voor [eiseres] gesteld (dit is verwerkt in het roljournaal op de roldatum 23 februari 2022) en verzocht om een mondelinge behandeling. De notaris heeft zich hiertegen verzet. De rolrechter heeft het verzoek om een mondelinge behandeling afgewezen omdat de zaak al voor vonnis stond.

2.De beoordeling van de vordering

Inleidend

2.1.
De rechtbank heeft op 14 oktober 2020 tussen partijen een vonnis gewezen met zaaknummer / rolnummer: C/09/572752 / HA ZA 19-438 (hierna: het vonnis). In die zaak vorderde de notaris in conventie betaling van haar facturen. In reconventie vorderde [eiseres] kort gezegd veroordeling van de notaris tot betaling aan haar van een bedrag van € 187.036, als vergoeding van door [eiseres] geleden schade als gevolg van door de notaris onzorgvuldig verrichte werkzaamheden. Aan de orde was de vraag of de notaris in de nakoming van de overeenkomst van opdracht tussen de notaris en [eiseres] was tekortgeschoten. De rechtbank heeft die vraag ontkennend beantwoord. In het vonnis overweegt de rechtbank, voor zover hier van belang, onder meer:

4.12. (…). In aanvulling op hetgeen het hof[noot rechtbank: in een tuchtrechtprocedure over een klacht van [eiseres] tegen de notaris]
heeft overwogen, oordeelt de rechtbank nog dat, gelet op de communicatie tussen [eiseres] en de notaris, het voor [eiseres] duidelijk moest zijn, althans dat de notaris erop mocht vertrouwen dat voor [eiseres] duidelijk was (i) dat op 19 juli 2017 geen overeenstemming was bereikt en (ii) dat de op 20 juli 2017 door notaris Kortlang telefonisch aan de notaris gecommuniceerde instemming van de erfgenamen niet onvoorwaardelijk was.
De omstandigheid dat [eiseres] zelf wellicht dacht dat met de erfgenamen een afdwingbare overeenkomst tot stand was gekomen die haar recht gaf op betaling van een bedrag van € 106.432 omdat zij meende dat de door de erfgenamen gestelde voorwaarde gemakkelijk kon worden vervuld omdat zij alleen een paar boeken hoefde te geven, maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. Ook niet indien de rechtbank meeweegt dat [eiseres] dacht dat de notaris de eigendomsbewijzen aan de erfgenamen had afgegeven en daarom veronderstelde dat ook de erfgenamen wisten dat zij geen recht hadden op boeken, zodat de door de erfgenamen gestelde voorwaarde niet anders kon inhouden dan het vrijwillig afstaan door [eiseres] van een paar boeken die de erfgenamen wilden hebben.
De omstandigheid dat [eiseres] dacht dat aan de voorwaarden gemakkelijk kon worden voldaan, betekent namelijk niet dat zij de gevolgen van het niet vervullen van de gestelde voorwaarden bij de notaris kan neerleggen.
De vordering en de grondslag daarvan
2.2.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis te herroepen, dat wil zeggen te heropenen en te vernietigen en opnieuw uitspraak te doen.
2.3.
[eiseres] baseert haar vordering op artikel 382 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarin is bepaald dat een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan kan worden herroepen indien het vonnis berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd. [eiseres] stelt dat zij op 17 maart 2021 bekend is geworden met een verklaring van de notaris waaruit volgt dat de notaris met haar eerder gedane verklaringen de rechtbank en [eiseres] onjuist heeft voorgelicht en heeft bedrogen.
2.4.
Het gaat om een verklaring van de notaris van 15 januari 2021 (hierna: de verklaring) over de gebeurtenissen op 19 en 20 juli 2017, waarin onder meer is opgenomen:

De vereffenaars gaan akkoord met de vordering van mevrouw [eiseres] voor het bedrag van 106.432,= euro en overdracht van het woonhuis aan mevrouw [eiseres] onder de voorwaarde dat zij nog één keer in het woonhuis van mevrouw [eiseres] een paar boeken uit wilden zoeken. Tijdens de bespreking van 20 juli 2017 bij mij op kantoor gaf mevrouw [eiseres] aan hiermee akkoord te gaan, waardoor de voorwaarde van de vereffenaars zou zijn vervuld.
2.5.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat uit de verklaring volgt dat er wel degelijk finale overeenstemming was tussen haar en de vereffenaars. In geval de verklaring bij de tuchtrechter vóór de uitspraak bekend zou zijn geweest, zou dit tot een andere uitspraak hebben geleid, ook bij de civiele rechter. De notaris heeft jarenlang geweigerd deze verklaring te verstrekken en contrair verklaard, zo stelt [eiseres].
Het juridisch kader
2.6.
Bij de beantwoording van de vraag of er een grondslag bestaat om het vonnis te herroepen, heeft als uitgangspunt te gelden dat een rechtsstrijd tussen partijen binnen een afzienbare termijn ten einde moet komen. Om die reden kan een onjuist geachte uitspraak in beginsel niet anders dan door het aanwenden van een normaal rechtsmiddel worden aangetast. Wanneer zo’n rechtsmiddel niet wordt aangewend is de uitspraak onherroepelijk en bindt deze de betrokken partijen. Slechts in die gevallen waarin dit leidt tot een ernstige inbreuk op de rechtvaardigheid, staat het uitzonderlijke rechtsmiddel van herroeping open. Die gevallen zijn opgesomd in artikel 382 Rv.
2.7.
Op grond van artikel 383 lid 1 Rv moet de vordering tot herroeping worden ingesteld binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en eiser daarmee bekend is geworden. In geval van bedrog in het geding loopt de termijn vanaf het moment dat na afloop van het voorgaande geding feiten en omstandigheden bekend zijn geworden, die tezamen de kwalificatie van het gedrag van de wederpartij als bedrieglijk wettigen (Hoge Raad 20 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1253 en Hoge Raad 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9877). Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog dat de partij die zich bedrogen acht, langs de weg van heropening van het geding de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen opdat die met inachtneming van deze feiten en omstandigheden de zaak opnieuw beoordeelt. De partij die van deze feiten en omstandigheden kennis neemt wordt daardoor, in de zin van artikel 383 lid 1 Rv, bekend met de grond voor herroeping en zal het daarop gebaseerde rechtsmiddel dus binnen de termijn van drie maanden moeten aanwenden.
Ontvankelijkheid
2.8.
[eiseres] stelt dat zij pas op 17 maart 2021, ‘voorafgaand aan de mondelinge behandeling resulterend in het op 17 maart 2021 tussen partijen gewezen vonnis’, met de verklaring van de notaris bekend is geworden. De rechtbank begrijpt uit de dagvaarding en uit de door partijen overgelegde stukken dat [eiseres] doelt op de beslissing van de Kamer voor het notariaat van 17 maart 2021. Uit die beslissing blijkt dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2021. [eiseres] stelt dat de notaris de verklaring voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft verstrekt. Dat is naar het oordeel van de rechtbank dus op 17 februari 2021. Onder randnummer 2.7 van de dagvaarding stelt [eiseres] vervolgens dat de verklaring op 17 maart 2021 onderdeel uitmaakte van de producties van de procedure die [eiseres] op 14 april 2021 in appel heeft gevoerd.
2.9.
De notaris heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vordering, omdat de termijn voor herroeping is verstreken. Het is volgens de notaris niet duidelijk waarop [eiseres] baseert dat zij pas op 17 maart 2021 met de inhoud van de verklaring (gedateerd 15 januari 2021) bekend is geworden, aldus de notaris. Zij stelt onder meer dat de inhoud van de verklaring niet afwijkt van hetgeen de notaris tijdens de mondelinge behandeling in de procedure die heeft geleid tot het vonnis, heeft verklaard. Dit betekent dat [eiseres] altijd al op de hoogte was van hetgeen in de verklaring is opgenomen, ook al op het moment dat het vonnis werd gewezen. Het vonnis is gewezen op 14 oktober 2020 en is op 14 januari 2021 in kracht van gewijsde gegaan. Omdat de termijn voor herroeping pas begint te lopen als het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, is de termijn voor het instellen van de vordering tot herroeping dus op 14 april 2021 verstreken. De dagvaarding is uitgebracht op 16 juni 2021 en dus te laat.
De notaris verwijst ook nog naar een vaststellingsovereenkomst die [eiseres] op 14 januari 2021 heeft getekend en naar een door de notaris getekende verklaring van 14 januari 2021 die bij de vaststellingsovereenkomst is gevoegd. Deze verklaring gaat ook over hetgeen op 19 en 20 juli 2017 is besproken, maar komt niet woordelijk overeen met de verklaring.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is op welk moment en op welke manier [eiseres] met het bestaan van de verklaring bekend is geworden. Enerzijds stelt [eiseres] dat dit voorafgaand was aan de mondelinge behandeling, en die was op 17 februari 2021 en anderzijds stelt zij dat de verklaring op 17 maart 2021 onderdeel uitmaakte van producties. De notaris neemt op dit punt geen stellingen in, maar wijst erop dat zij heeft verzocht of correspondentie tussen advocaten mocht worden overgelegd. Zij heeft op dat punt echter niet tijdig uitsluitsel gekregen.
Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de stellingen van partijen niet kan beoordelen wanneer [eiseres] met het bestaan van de verklaring bekend is geworden.
2.11.
De rechtbank acht dit echter voor de beoordeling van dit geschil niet van belang.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van de verklaring namelijk in lijn met hetgeen de notaris tijdens de mondelinge behandeling voorafgaand aan het vonnis heeft verklaard en in lijn met de overwegingen in het vonnis. In de verklaring verklaart de notaris dat de vereffenaars akkoord gaan met de vordering van [eiseres] voor het bedrag van € 106.432 en overdracht van het woonhuis aan [eiseres]
onder de voorwaarde(cursivering rechtbank) dat zij nog één keer in het woonhuis van [eiseres] een paar boeken uit wilden zoeken. Verder is in de verklaring opgenomen: “
Tijdens de bespreking van 20 juli 2017 bij mij op kantoor gaf mevrouw [eiseres] aan hiermee akkoord te gaan, waardoor de voorwaarde van de vereffenaars zou zijn vervuld.” Tijdens de mondelinge behandeling voorafgaand aan het vonnis heeft de notaris hetzelfde verklaard: “
Notaris Kortlang belde mij daarna om te vertellen dat de erfgenamen akkoord waren, onder de voorwaarde dat zij een aantal boeken mochten uitzoeken die naar hun mening van hun vader waren.” Voor het vonnis verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hieruit onder 2.1. heeft geciteerd.
Zoals onder 4.12 van het vonnis is overwogen (zie 2.1), brengt de omstandigheid dat [eiseres] dacht dat de door de vereffenaars gestelde voorwaarde gemakkelijk vervuld kon worden omdat zij hen alleen een paar boeken hoefde te geven, niet mee dat de voorwaarde die de erven hadden gesteld tijdens de bespreking van 20 juli 2017 al was vervuld waardoor aan de voorwaarden was voldaan. De overdracht van de boeken moest op dat moment immers nog plaatsvinden. Uit het vonnis volgt dat de voorwaarde nooit is vervuld en daardoor de hele overeenkomst niet is doorgegaan. Zonder nadere toelichting die [eiseres] niet heeft gegeven, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de notaris op 15 januari 2021 niet anders heeft verklaard.
2.12.
Een en ander betekent dat [eiseres] niet duidelijk heeft kunnen maken dat de omstandigheden waarop zij zich baseert pas op 17 maart 2021 aan haar bekend zijn geworden. Dit betekent dat de termijn voor het instellen van de vordering tot herroeping op 16 juni 2021 was verstreken. [eiseres] is dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering.
Proceskosten
2.13.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de notaris worden begroot op € 667 voor griffierecht en € 563 voor salaris advocaat (1 punt x tarief II), dat is in totaal € 1.230.
2.14.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. Hoge Raad 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.
2.15.
De over de proceskosten gevorderde rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering;
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de notaris tot op heden begroot op € 1.230 en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van veertien dagen na de vonnisdatum tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2339