ECLI:NL:RBDHA:2022:2792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
NL 21.15130 en NL 21.17902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning aanvraag op basis van paspoortvereiste en humanitaire gronden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’ door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die al bijna dertig jaar in Nederland verblijft, heeft meerdere procedures doorlopen zonder verblijfsvergunning te verkrijgen. De aanvraag werd afgewezen op basis van het paspoortvereiste, waarbij verweerder stelde dat eiser niet had aangetoond dat hij niet in het bezit kon komen van een paspoort van de Egyptische autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat de Egyptische vertegenwoordiging hem niet in staat stelde een paspoort te verkrijgen. Eiser had weliswaar verklaard dat hij niet in het bezit kon komen van een paspoort, maar de rechtbank vond dat hij niet had aangetoond dat hij alle mogelijke stappen had ondernomen om dit te verkrijgen. De rechtbank benadrukte dat het paspoortvereiste niet alleen dient om identiteit en nationaliteit vast te stellen, maar ook om uitzetting naar het land van herkomst mogelijk te maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter en tevens voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL21.15130 en NL21.17902
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1964, van Egyptische nationaliteit, eiser en verzoeker: eiser
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘humanitair tijdelijk’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 september 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 24 september 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van 15 november 2021 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Eiser is verschenen samen met mr. M.A.M. Karsten, als waarnemer voor zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren op de zitting aanwezig de heren [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (vrienden van eiser). De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
Feiten
1.1
Eiser is in 1992 Nederland ingereisd en heeft meerdere verblijfsrechtelijke procedures doorlopen. Zo heeft hij in 2007 en 2009 twee aanvragen ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning. Daarna heeft eiser in 2012 – nadat hij is aangehouden door de vreemdelingenpolitie – om asiel gevraagd. Dat jaar heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd. Eiser is in 2014 in bewaring gesteld en heeft opnieuw om asiel gevraagd. Dat jaar is aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. In 2020 is eiser nogmaals in bewaring gesteld en heeft hij wederom om asiel gevraagd. De procedures hebben niet geleid tot een verblijfsvergunning en staan in rechte vast.
1.2.
Op 26 februari 2021 dient eiser een aanvraag in met als verblijfsdoel ‘humanitair tijdelijk’. Hij stelt dat hij buiten zijn schuld om Nederland niet kan verlaten omdat hij niet beschikt over een paspoort en omdat de Egyptische autoriteiten aan hem geen LP [1] verstrekken.
Besluitvorming
2.1
De aanvraag is met het primaire besluit afgewezen en de afwijzing is gehandhaafd met het bestreden besluit. Verweerder stelt dat eiser in de bezwaarfase niets heeft aangevoerd over de door hem gevraagde verblijfsvergunning. Volgens verweerder maakt de omstandigheid dat eiser heeft meegewerkt aan een LP procedure en dat daar nog niet op is gereageerd, niet dat hij voldoet aan de voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder overweegt dat eiser zich niet heeft gewend tot de DT&V [2] voor bemiddeling voor zijn vertrek uit Nederland. Ook heeft eiser in de bezwaarfase niets aangevoerd over zijn medische situatie.
2.2
In het kader van eventueel verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM [3] , verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling [4] van 11 januari 2018 [5] , waarin is overwogen dat een lange verblijfsduur en worteling niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Volgens verweerder is het inherent aan (langdurig) verblijf dat sociale en culturele banden worden opgebouwd. De door eiser opgebouwde banden zijn niet opgebouwd terwijl hij in het bezit was van een geldige verblijfsvergunning. Verweerder stelt dat de persoonlijke, sociale en economische banden niet van dien aard zijn dat die leiden tot het aannemen van opgebouwd privéleven dat moet worden beschermd.
2.3
Verweerder overweegt dat van eiser mag worden verwacht dat hij in staat zal zijn om zich in Egypte te vestigen en een bestaan op te bouwen. Dat zal enig aanpassingsvermogen vergen en in het begin de nodige problemen met zich meebrengen. Eiser heeft de helft van zijn leven in Egypte gewoond, is er opgegroeid en is er naar schoolgegaan. Volgens verweerder kan eiser bij het opbouwen van zijn privéleven hulp vragen aan eventuele familieleden en kennissen in Egypte. Ook blijkt uit de overgelegde stukken dat een deel van de sociale contacten van eiser in Nederland ook een band hebben met Egypte. Mogelijk zouden zij eiser vanuit Nederland kunnen helpen bij het opbouwen van een nieuw leven. Verweerder stelt dat eiser in contact kan blijven met zijn sociale netwerk in Nederland middels moderne communicatiemiddelen. Artikel 8 van het EVRM verzet zich dan ook niet tegen de uitzetting van eiser.
2.4
Volgens verweerder maakt de omstandigheid dat eiser heeft meegewerkt aan een LP procedure bij de Egyptische vertegenwoordiging niet dat hij wordt vrijgesteld van het paspoortvereiste.
Standpunt eiser
3.1
Volgens eiser neemt verweerder ten onrechte het standpunt in dat niet is gebleken dat hij zeer sterke banden heeft met Nederland. Eiser heeft verklaringen overgelegd waaruit dit blijkt. Eiser verblijft al sinds 1992 in Nederland, spreekt de Nederlandse taal en is lid van de kerk. Alle banden die eiser met Egypte had zijn verbroken. Eiser voert aan dat het moeilijk is voor hem om een leven van vergelijkbare aard op te bouwen in Egypte. Daarbij is volgens eiser onvoldoende belang toegekend aan zijn verblijfsduur in Nederland.
3.2
Eiser voert verder aan dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn voordeel moet uitvallen. Volgens eiser heeft verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken in de belangenafweging. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015 [6] en voert aan dat verweerder, gelet op zijn verblijfsduur in Nederland, aandacht moest besteden aan het stilzitten van de Nederlandse overheid. Volgens eiser is hij al vele jaren in beeld bij verweerder, maar is hij nooit uitgezet. Verweerder heeft niets ondernomen om het langer voortduren van het onrechtmatig verblijf van eiser te voorkomen. Eiser is pas in november 2020 gepresenteerd bij de Egyptische ambassade. Daar is nog geen reactie op ontvangen.
3.3
Eiser meent dat ten onrechte wordt vastgehouden aan het paspoortvereiste, omdat zijn identiteit en nationaliteit in eerdere verblijfsprocedures is vastgesteld. Niet is gebleken dat verweerder daaraan twijfelt. Het is dan ook onevenredig om daaraan vast te houden.
Oordeel van de rechtbank
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. In geschil is of aan eiser het paspoortvereiste kan worden tegengeworpen dan wel of eiser moet worden vrijgesteld van het paspoortvereiste zoals is neergelegd in artikel 3:72 van het Vb [7] . Eiser hiervan kan worden vrijgesteld als hij heeft aangetoond dat hij vanwege de Egyptische autoriteiten niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser terecht niet vrijgesteld van het paspoortvereiste. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft onderbouwd dat de Egyptische vertegenwoordiging weigert om hem in bezit te stellen van een paspoort. Dat eiser niet in het bezit is gesteld van een LP terwijl hij wel zou hebben meegewerkt, maakt dat niet anders. Er is namelijk niet gebleken dat eiser er alles aan heeft gedaan om in het bezit te worden gesteld van een paspoort. Tijdens de zitting is mondeling toegelicht dat eiser met vrienden naar de Egyptische ambassade is geweest om een document aan te vragen en dat zij meerdere malen hebben gebeld. Ook deze mondelinge toelichting is onvoldoende onderbouwing dat eiser door de Egyptische autoriteiten niet in het bezit wordt gesteld van een paspoort. Eiser had dit wel kunnen onderbouwen door bijvoorbeeld inzichtelijk te maken onder welke voorwaarden een paspoort wordt afgegeven aan Egyptische onderdanen, aantonen dat hij voldoet aan die voorwaarden en een aanvraag heeft ingediend, maar dat hij desondanks niet in het bezit wordt gesteld van een paspoort.
4.3
De beroepsgrond dat het onevenredig is om vast te houden aan het paspoortvereiste omdat de nationaliteit en identiteit van eiser bekend is, wordt niet gevolgd. Volgens de Nota van toelichting bij artikel 3.72 van het Vb [8] is het doel van het paspoortvereiste namelijk, naast de vaststelling van de identiteit en nationaliteit, ook om – bij afwijzing van een aanvraag – het mogelijk te maken dat de vreemdeling kan worden uitgezet naar het land van herkomst. Alleen al hierom is het niet onredelijk om, ondanks dat niet wordt getwijfeld aan de nationaliteit en identiteit, vast te houden aan het paspoortvereiste.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het paspoortvereiste heeft kunnen tegenwerpen. Omdat het paspoortvereiste volgens de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2014 [9] een zelfstandige afwijzingsgrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL21.15130, verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: NL21.17902, wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Tanyildiz, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb [10] (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Laissez-passer.
2.Dienst Terugkeer en Vertrek.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1044.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Zie staatsblad 2000, 497.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:711.
10.Algemene wet bestuursrecht.