ECLI:NL:RBDHA:2022:3045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
C/09/624857 / FT SN RK 22/98 en C/09/17/369 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek ontneming schone lei in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontneming van de schone lei van [verweerster], die onder de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) valt. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], hebben de rechtbank verzocht om de eerder verleende schone lei aan [verweerster] te ontnemen op grond van artikel 358a van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de verzoekers dezelfde stellingen hebben ingediend als in een eerdere procedure, die reeds was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek moet worden aangemerkt als een verkapt hoger beroep, aangezien de feiten en omstandigheden die door de verzoekers zijn aangevoerd niet nieuw zijn en eerder zijn beoordeeld.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzoekers niet hebben aangetoond dat [verweerster] haar schuldeisers heeft benadeeld, wat een voorwaarde is voor het ontnemen van de schone lei. De rechtbank heeft ook de proceskosten veroordeling van de verzoekers in de integrale kosten van de procedure toegewezen, omdat zij misbruik van procesrecht hebben gemaakt door een verzoek in te dienen dat evident ongegrond was. De beslissing is openbaar uitgesproken en de verzoekers hebben de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer : C/09/624857 / FT SN RK 22/98
insolventienummer: C/09/17/369 R
uitspraakdatum : 4 april 2022
Afwijzing verzoek ontneming schone lei ex artikel 358a Fw
in de zaak van:
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats 1],
en
[verzoeker 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna gezamenlijk ook: verzoekers,
advocaat: mr. J.A.M. Kuijlaars,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2],
hierna: [verweerster],
advocaat: mr. M.R.A. Rutten.
Waar deze zaak over gaat
[verweerster] zat in de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank heeft haar op 6 november 2020 de zogenoemde ‘schone lei’ verleend, omdat zij aan de verplichtingen die horen bij de WSNP heeft voldaan. [Verzoeker 1] en [verzoeker 2] verzoeken de rechtbank in deze procedure [verweerster] de schone lei te ontnemen.
De rechtbank wijst het verzoek van schuldeisers af. Zij legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.1. Verloop van de procedure

1.1.
[verweerster] is op 7 september 2017 toegelaten tot de WSNP. Daarbij is, voor het laatst, mr. W.J. Don tot rechter-commissaris en, voor het laatst, mr. P.A. Loeff (Advocatenkantoor Loeff) te Zwijndrecht tot bewindvoerder benoemd.
1.2.
Bij vonnis van 6 november 2020 heeft de rechtbank een eerder verzoek van [verzoeker 1 en verzoeker 2] tot beëindiging of verlenging van de schuldsaneringsregeling van [verweerster] afgewezen. In datzelfde vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat [verweerster] niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Aan [verweerster] is daarom de ‘schone lei’ verleend.
1.3.
Tegen het vonnis van de rechtbank van 6 november 2020 hebben verzoekers hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Den Haag heeft hen bij arrest van 1 februari 2021 niet ontvankelijk verklaard in dat beroep, omdat het te laat is ingediend.
1.4.
De slotuitdelingslijst is op 10 juni 2021 verbindend geworden. Daarmee is de schuldsaneringsregeling formeel geëindigd.
1.5.
Verzoekers hebben op 9 februari 2022 een verzoekschrift ingediend waarin zij verzoeken:
1. primair de schone lei die is verleend aan [verweerster] te ontnemen op grond van artikel 358a Fw;
2. subsidiair de schone lei die is verleend aan [verweerster] te ontnemen op grond van artikel 6:162 BW juncto artikel 3:13 BW;
3. [verweerster] te veroordelen tot de proceskosten in deze procedure, waaronder in ieder geval het salaris van de gemachtigde;
4. een en ander voor zover nodig met uitvoerbaarverklaring van de uitspraak op de minuut en op alle dagen en uren.
1.6.
De bewindvoerder heeft per mail van 14 februari 2022 te kennen gegeven niet aanwezig te zullen zijn tijdens de mondelinge behandeling.
1.7.
Namens [verweerster] is op 11 maart 2022 een verweerschrift ingediend. Hierin is betoogd dat het verzoek tot ontneming van de schone lei niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel moet worden afgewezen en dat verzoekers hoofdelijk in de werkelijke kosten van deze procedure dienen te worden veroordeeld, dan wel de forfaitaire kosten van deze procedure en de overige kosten, waaronder de griffiekosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
1.8.
Het verzoek is op de zitting van 21 maart 2022 behandeld. Op die zitting verschenen:
- [verweerster],
- mr. M.R.A. Rutten, advocaat van [verweerster] ,
- [verzoeker 1], schuldeiser,
- mr. J.A.M. Kuijlaars, advocaat van schuldeisers.
1.9.
Bij die gelegenheid heeft mr. Kuijlaars haar verzoek toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen.
1.10.
De rechtbank heeft het vonnis bepaald op heden.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[Verzoeker 1] en [Verzoeker 2] verzoeken primair de schone lei te ontnemen op grond van artikel 358a Fw. Zij leggen aan dit verzoek ten grondslag dat [verweerster] :
1. geen enkele inspanning heeft verricht om meer inkomsten te genereren; integendeel ze is minder gaan werken;
2. vanaf 2015 niets heeft afgedragen aan haar crediteuren;
3. in het minnelijk traject niet het maximaal haalbare heeft aangeboden;
4. substantiële, luxe uitgaven bleef verrichten zonder af te lossen aan haar crediteuren;
5. bij het ontstaan van de schuld aan [verzoeker] wist dat zij deze niet kon en ging nakomen.
2.2.
De omstandigheid dat [verweerster] bij het aangaan van het convenant met [verzoeker 1] wist dat zij deze niet kon nakomen, volgt uit een eerst onlangs boven water gekomen geluidsopname. Dit is daarom aan te merken als nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 358a Fw en maakt volgens verzoekers dat [verweerster] paulianeus heeft gehandeld en niet te goeder trouw is geweest bij het onbetaald laten van de schulden die zij destijds had, waaronder de schuld aan verzoekers.
2.3.
Verzoekers hebben subsidiair verzocht de schone lei te ontnemen op grond van artikel 6:162 BW juncto artikel 3:13 BW. Zij stellen dat [verweerster] misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid en recht door (i) op 7 mei 2015 het echtscheidingsconvenant te tekenen en (ii) een toelatingsverzoek tot de WSNP in te dienen.
2.4.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hierop zal, indien relevant, hierna worden ingegaan.

3.De beoordeling

Juridisch kader

3.1.
Uit artikel 358a Fw volgt dat een schone lei slechts kan worden ontnomen als blijkt dat zich voor verlening van die schone lei feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub e Fw. Het kan daarbij gaan om feiten en omstandigheden die zich zowel tijdens als voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling hebben voorgedaan (HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3456).
3.2.
Ter beoordeling staat dus of kan worden vastgesteld dat [verweerster] tijdens of voor haar schuldsaneringsregeling heeft geprobeerd haar schuldeisers te benadelen (artikel 350 lid 3 sub e Fw). Dit zou moeten blijken uit feiten en omstandigheden die pas na beëindiging van de schuldsaneringsregeling bekend zijn geworden. Oftewel: uit nieuwe feiten die niet eerder door de rechtbank zijn beoordeeld.
Primair verzoek: geen sprake van nieuwe feiten ex artikel 358a Fw
3.3.
In het vonnis van deze rechtbank van 6 november 2020 is, onder meer, het volgende te lezen:
“4.4 Schuldeisers stellen dat tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling moet worden overgegaan omdat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van indiening van het wsnp-verzoek reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen. In dat verband wordt gewezen op het feit dat schuldenares: 1) door ondertekening van het echtscheidingsconvenant substantiële betalingsverplichtingen is aangegaan die zij niet nakwam, terwijl haar inkomen ruimschoots toereikend was; 2) zij nadien bewust minder is gaan werken; 3) zij meerdere keren op vakantie ging en in luxe leefde; 4) in het minnelijke traject niet het maximaal haalbare is aangeboden en niet is gespaard.”
Hieruit volgt dat de stellingen die verzoekers nu aan hun verzoek tot ontnemen van de schone lei ten grondslag leggen exact overeenkomen met de stellingen die zij aan het verzoek tot tussentijdse beëindiging ten grondslag hebben gelegd. Na een uitvoerige beoordeling van de beschreven stellingen oordeelde de rechtbank hierover dat de door schuldeisers aangehaalde feiten en omstandigheden onvoldoende grond vormen voor een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ex artikel 350 lid 3 Fw. In hetzelfde vonnis heeft de rechtbank [verweerster] de schone lei verleend. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard. Nu door schuldeisers dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag is gelegd aan onderhavig verzoek tot ontneming van de schone lei kan dit verzoek niet anders worden aangemerkt als een verkapt hoger beroep. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.4.
De omstandigheid dat nu uit een geluidsopname blijkt dat [verweerster] wist dat zij het convenant met [verzoeker 1] niet zou (kunnen) nakomen en dat zij dat slechts heeft gesloten om een hoger beroepsprocedure te voorkomen, maakt niet dat daardoor sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, laat staan dat sprake zou zijn van nieuwe feiten en omstandigheden die aantonen dat [verweerster] haar schuldeisers zowel voor als tijdens de schuldsaneringsregeling heeft getracht te benadelen. Dat het voor [verweerster] niet (goed) mogelijk was het convenant na te komen, is een omstandigheid die bij het sluiten van het convenant ook bij verzoekers bekend was. Dat volgt uit het door hen zelf overgelegde proces-verbaal van de zitting van 1 april 2015 waarin namens [verweerster] met zoveel woorden is aangegeven dat zij niet de middelen had om dat na te komen. Het convenant is kennelijk onder de nodige druk toch tot stand gekomen. Dat is ook bij de toelatingszitting tot de schuldsaneringsregeling aan de orde geweest en was daarmee ook bij de rechtbank bekend. In de zittingsaantekeningen valt hierover te lezen:
‘…laatste rechtszaak om verkoop woning, streep onder alles. Hij had hoger beroep ingediend. Hij gaf aan een streep te willen zetten, ik zat in de ziektewet. Ik heb toen onder druk handjeklap gedaan. Ik nam die schuld, die bepaald werd op € 37.000,-. Hij zou dan het hoger beroep intrekken. …’
Geen benadeling van schuldeisers
3.5.
De rechtbank overweegt – ten overvloede – nog als volgt. Ook wanneer vast zou komen te staan dat [verweerster] wist dat zij de afspraken uit het convenant niet zou kunnen nakomen, en deze wetenschap als nieuw feit zou kwalificeren, kan dit geen grond zijn voor ontneming van de schone lei. Daarvoor is op grond van artikel 358a Fw nodig dat sprake is van feiten en omstandigheden die, zou de schuldsaneringsregeling nog van toepassing zijn geweest, grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van die toepassing omdat schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen (artikel 350 lid 3 onderdeel e Fw). Daarvan is – mede gelet op de achtergrond waartegen het convenant is gesloten – geen sprake.
Afwijzing subsidiair verzoek
3.6.
Verzoekers hebben subsidiair verzocht [verweerster] de schone lei te ontnemen op grond van artikel 6:162 BW juncto artikel 3:13 BW. Ook in zoverre moet het verzoek worden afgewezen, omdat hetgeen in dit verband is aangevoerd niet kan leiden tot het ontnemen van een schone lei.
Proceskostenveroordeling
3.7.
[verweerster] heeft verzocht om verzoekers te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure omdat zij misbruik maken van procesrecht dan wel onrechtmatig hebben gehandeld. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past, gelet op het recht op toegang tot de rechter, terughoudendheid. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is pas sprake als het verzoek, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van verweerster achterwege had behoren te blijven. Daarvan kan pas sprake zijn als (in dit geval) verzoekers hun verzoek baseren op feiten en omstandigheden waarvan zij op voorhand moesten begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden.
3.8.
Verzoekers hebben aan het onderhavige verzoek dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als zij in een eerdere procedure deden. In die eerdere procedure is (bij vonnis van 6 december 2020) afwijzend geoordeeld over deze feiten en omstandigheden en dat oordeel is, vanwege het te laat instellen van hoger beroep daartegen, definitief. Verzoekers, bijgestaan door hun advocaat, behoorden hierdoor op voorhand te begrijpen dat het door hen nu ingestelde verzoek geen kans van slagen had en moet worden aangemerkt als een verkapt hoger beroep. Nu zij desondanks met dezelfde feiten via een andere weg (die van artikel 358a Fw) hetzelfde resultaat proberen te behalen (te weten: geen schone lei voor [verweerster] ), is de rechtbank van oordeel dat sprake is van misbruik van recht en dat de integrale kosten van deze procedure ten laste van verzoekers moeten komen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [verzoeker 1] en [Verzoeker 2] hoofdelijk in de integrale proceskosten, tot op heden aan de zijde van verweerster begroot op € 4.375,- (excl. BTW) aan salaris advocaat.
Dit is een beslissing van mr. R.G.C. Veneman, rechter, in samenwerking met mr. M.J.P. Vink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die dat volgens de Faillissementswet mag gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.