Beoordeling rechtbank
15. Zoals door de rechtbank ter zitting bij wijze van voorlopig oordeel is aangegeven slagen alle beroepsgronden. Zeer kort samengevat, zoals ook ter zitting aan partijen is voorgehouden, komt dit op het volgende neer. Verweerder heeft een niet compleet Medifirst-advies aan zijn besluit ten grondslag gelegd, bij het beslissen geen rekening gehouden met de beperkingen van eiseres, heeft onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht, heeft ten onrechte niet op grond van actuele feiten en omstandigheden beoordeeld of aan eiseres verblijf op reguliere gronden moet worden toegestaan en heeft onvoldoende rekening gehouden met de kwetsbaarheid van eiseres en haar familieleven bij het opleggen van een terugkeerverplichting terwijl eiseres genoegzaam heeft voldaan aan haar inspanningsplicht en deels in bewijsnood verkeert. De rechtbank motiveert dit als volgt.
Zorgvuldigheid van besluitvorming
Rekenschap geven van medische problematiek bij de besluitvorming
16. Eiseres voert in algemene zin aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kwetsbaarheid van eiseres, terwijl de kwetsbaarheid van eiseres door verweerder wel erkend is. Ook in het eigen beleid wordt vermeld dat rekening gehouden dient te worden met de toestand van de vreemdeling, zowel mentaal als fysiek. Verweerder heeft deze verschonende omstandigheden – in de zin van Werkinstructie 2014/10 (WI 2014/10) – niet kenbaar betrokken. In de eerder overgelegde medische stukken komt duidelijk naar voren dat zij afhankelijk is van haar dochter voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen en dat zij medicatie en behandelingen behoeft om de ontwikkeling van medische complicaties te vertragen. De ziekte van Parkinson is een progressieve aandoening en haar cognitieve functies en mobiliteit gaan sterk achteruit – zo blijkt uit de medische stukken in de reguliere procedure. Het enkel aanbieden van pauzes tijdens het gehoor en gelegenheid geven om medicatie in te nemen is in dit licht onvoldoende. Het blijft onduidelijk op welke wijze de kwetsbaarheden bij de besluitvorming zijn betrokken.
17. De rechtbank overweegt dat verweerder actief en grondig moet onderzoeken of aan eiseres internationale bescherming moet worden verleend en dat verweerder daarbij een samenwerkingsplicht heeft. Verweerder moet zich bovendien gedurende de gehele procedure vergewissen of eiseres procedurele waarborgen behoeft en/of op andere wijze rekening moet worden gehouden met bijzondere kwetsbaarheid. Om invulling te geven aan deze verplichtingen vraagt verweerder onder meer bij de aanvang van de procedure een medisch advies “horen en beslissen” op. Indien er beperkingen worden geconstateerd zal verweerder hier -kenbaar en dus toetsbaar- rekening mee dienen te houden in de wijze waarop hij de gehoren inricht en bij het verrichten van de geloofwaardigheidsbeoordeling en dus het motiveren van zijn beslissing op de asielaanvraag.
18. In het dossier bevindt zich een rapportage van Medifirst die op 12 december 2021 is opgemaakt door een verpleegkundige en een arts. Eiseres is tijdens het gesprek, dat drie kwartier heeft geduurd, bijgestaan door haar dochter. In de rapportage is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Medisch advies horen en beslissen
Het hoofddoel van dit medisch advies is om medische omstandigheden in kaart te brengen die van invloed zijn op het vermogen van de asielzoeker om coherent, consistent en gedetailleerd te verklaren tijdens de gehoren bij de IND (oftewel: beperkingen).
Uitgangspunt is dat elke asielzoeker door de IND wordt gehoord. Ook als er beperkingen zijn in het vermogen om coherent, consistent en gedetailleerd te kunnen verklaren. Alleen bij ernstige beperkingen in dit vermogen zal het advies zijn om (voorlopig) niet te horen.
Indien zich tijdens het gehoor of op enig ander moment feiten of omstandigheden voordoen, die mogelijk afdoen aan de houdbaarheid van het medisch advies, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de IND om te beoordelen of de medisch adviseur hieromtrent geïnformeerd dient te worden en om (eventueel in overleg met de medisch adviseur) te beoordelen of er een nieuw advies nodig is.
Naast het vorenstaande hoofddoel van het medisch advies, informeert het medisch advies ook over de verklaring van betrokkene over het bestaan van eventuele littekens, medische omstandigheden (niet zijnde een beperking), medicijngebruik en of sprake is
van een medische behandeling.
Aan de verpleegkundige c.q. medisch adviseur ter beantwoording de volgende vragen:
Horen of niet horen: Wel horen
2a. Zijn er medische klachten gebleken tijdens het onderzoek?
(…)
2b. Gegeven de medische klachten die tijdens het onderzoek zijn gebleken, zijn de volgende beperkingen aanwezig en wordt het volgende advies aan de IND meegegeven:
(…)
19. De rechtbank overweegt dat in vaste rechtspraak van de Afdeling adviezen van Medifirst (en FMMU) worden aangemerkt als deskundigenbericht. In beginsel mag verweerder hier daarom vanuit gaan. Wel moet verweerder, indien en voor zover hij een advies van MediFirst aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent (dat wil zeggen: of de conclusies in het advies in afdoende mate gedragen worden door het onderzoek) is. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3262. 20. De rechtbank stelt vast dat het concreet uitgevoerde onderzoek van Medifirst, ondanks de titel “medisch advies horen en
beslissen”, uitsluitend betrekking heeft op het signaleren van beperkingen ten aanzien van het
horen. In dit “advies-format” van Medifirst worden, anders dan bij een adviesaanvraag aan het FMMU, geen vragen aan de verpleegkundige en/of arts gesteld of sprake is van beperkingen bij het
beslissen. De rechtbank acht deze adviesaanvraag dan ook onvolledig en reeds daarom kan een dergelijk beperkt Medifirst-advies niet ten grondslag worden gelegd aan het besluit op de asielaanvraag van eiseres.
21. In de Medifirst-rapportage is voorts het navolgende overwogen:
(…)
2a. Zijn er medische klachten gebleken tijdens het onderzoek?
Ja
2b. Gegeven de medische klachten die tijdens het onderzoek zijn gebleken, zijn de volgende beperkingen aanwezig en wordt het volgende advies aan de IND meegegeven:
Door de chronische aandoening is er sprake van multiple beperkingen te weten:
Pijnklachten, met name de rug, waardoor betrokkene tot maximaal een uur kan zitten
vermoeidheid, doorlopend
Trillen, met name de handen
Moeizaam voortbewegen met behulp van een stok of rolstoel.
Geheugenverlies, zowel het korte als het lange termijn geheugen, dit wisselt/ momenten wisselen zich vlot af.
Minimale coördinatie.
Betrokkene kan, alhoewel dit sterk wisselt, zelf het gesprek niet aan, het maakt de indruk dat betrokkene zich niet geheel/ voortdurend zich bewust is hiervan.
Dochter treedt op als vertegenwoordigster, doet het woord, hierdoor lijkt betrokkene zich te ontspannen.
Betrokkene maakt de indruk wel vertrouwd te vinden om betrokken te worden bij het gesprek.
Advies : Informatie delen, betrekken bij het gesprek.
Betrokkene kan niet reizen en kan maximaal een uur zitten.
Het strekt ter aanbeveling, om betrokkene in een vertrouwde omgeving te Horen, adres van verblijf / woonadres dochter.
Betrokkene kan niet reizen en kan maar maximaal een uur zitten.
(…)
22. In een geval als het onderhavige, waarin door de verpleegkundige en de arts beperkingen worden vastgesteld bij het horen en dus het vermogen van eiseres om coherent, consistent en gedetailleerd te verklaren, dient verweerder deze beperkingen óók te betrekken bij de besluitvorming. Het zorgvuldig en met inachtneming van de geconstateerde beperkingen horen heft immers de beperkingen niet op. Eiseres heeft terecht gewezen op de omstandigheid dat medische beperkingen een verschonende omstandigheid vormen waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de verklaringen die eiseres heeft afgelegd.
23. Verweerder heeft het gehoor zorgvuldig ingericht door tijdens het gehoor regelmatig te vragen of er behoefte is aan pauzes en heeft de dochter van eiseres toegestaan aanwezig te zijn bij het nader gehoor.
Dit ontslaat verweerder echter niet van het blijven vergewissen van de capaciteiten van eiseres om haar relaas adequaat naar voren te brengen.
24. Verweerder heeft zich er in het geheel geen rekenschap van gegeven dat het opgevraagde Medifirst-advies niet adequaat is om te bepalen welke procedurele waarborgen hij moet verschaffen aan eiseres. Het advies “om eiseres te betrekken bij het gesprek” is opmerkelijk nu advies wordt gevraagd over of eiseres kan worden gehoord en op welke wijze dit gehoor moet worden ingericht. Nu ook wordt opgemerkt dat “eiseres zelf het gesprek niet aankan” is moeilijk te begrijpen dat wordt geadviseerd om “betrokkene in een vertrouwde omgeving te horen” in plaats van om eiseres niet te horen nu het criterium volgens de inleiding bij dit advies is of sprake is van “ernstige beperkingen”. Het niet zelf aankunnen van een gesprek en het moeten betrekken bij een gesprek lijken immers zonder meer indicaties van dergelijke ernstige beperkingen. De rechtbank overweegt voorts dat het Medifirst-advies dat aan het besluit ten grondslag is gelegd niet adequaat is om te bepalen of de geconstateerde beperkingen ook betrokken dienen te worden bij het beslissen omdat er aanzienlijke beperkingen in verband met het kunnen horen zijn geconstateerd, maar er geen enkele vraag aan de verpleegkundige en arts is gesteld op welke wijze deze beperkingen moeten worden betrokken bij het beslissen. Ook deze afweging vereist een medisch advies. De verpleegkundige en arts hebben kennelijk geen aanleiding gezien om naast het beantwoorden van de gestelde vragen over “horen/niet horen” op eigen initiatief aan te geven op welke wijze met de geconstateerde beperkingen rekening moet worden gehouden bij het nemen en motiveren van een beslissing. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder ook zonder medisch advies moet weten dat indien de vreemdeling kampt met geheugenproblemen en overige medische problematiek zoals bij eiseres aan de orde, hij zich rekenschap moet geven van de vraag of hij onverkort kan uitgaan van de verklaringen die door eiseres in de verschillende procedures en gehoren zijn afgelegd en geconstateerde tegenstrijdigheden mag tegenwerpen als ware er geen sprake van beperkingen.
25. Gelet op het op verzoek van verweerder uitgebrachte advies waarin is vermeld dat “betrokkene het gesprek zelf niet aankan” had verweerder uitdrukkelijk moeten motiveren waarom eiseres is gehoord en gelet op het geconstateerde geheugenverlies had verweerder uitdrukkelijk moeten motiveren waarom verweerder zich op het standpunt stelt onverkort van de verklaringen van eiseres uit te mogen gaan. Dit geldt temeer nu verweerder zijn afwijzende besluit enkel baseert op de EU-vis-registratie en de vaststelling dat eiseres in het Dublingehoor andere verklaringen heeft afgelegd dan in haar asielgehoor over of ze haar man in Guinee of in Liberia “heeft achtergelaten”. Hierbij heeft bovendien te gelden dat eiseres concrete verklaringen heeft afgelegd over de wijze waarop het Guinese paspoort en Duitse visum zijn verkregen en in welke medische toestand zij zich op dat moment bevond. De rechtbank stelt vast dat verweerder deze verklaringen niet heeft betrokken bij zijn motivering aan het vasthouden aan de registratie in EU-vis en het duiden van een tegenstrijdigheid.
26. Ten behoeve van de Dublinprocedure heeft verweerder geen advies “horen en beslissen” uit laten brengen. Verweerder beschikt inmiddels over medische informatie over eiseres. In het Medifirst-advies wordt door de arts aangegeven dat sprake is van geheugenverlies, zowel het korte termijn-geheugen als het lange termijn-geheugen. Verweerder kan gelet op de geconstateerde beperkingen de benoemde tegenstrijdigheden niet tegenwerpen zonder alsnog te motiveren op welke wijze hij daarbij de geheugenproblematiek van eiseres kenbaar betrekt.
27. Het uitgebrachte Medifirst-advies is niet volledig en niet inzichtelijk omdat niet wordt aangegeven op welke wijze de geconstateerde beperkingen interfereren met het vermogen van eiseres om adequaat te kunnen verklaren en dus op welke wijze verweerder met de beperkingen rekening moet bij het beslissen. Verweerder heeft zonder medisch advies op dit punt en zonder nadere motivering niet van de verklaringen van eiseres mogen uitgaan.
Dit betekent dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd en reeds hierom vernietigd zal worden. Voor zover verweerder van de verklaringen van eiseres wil uitgaan en tegenwerpingen in die verklaringen wil handhaven in zijn nieuw te nemen besluit, zal verweerder een medisch advies moeten opvragen of eiseres in staat moet worden geacht adequaat te hebben kunnen verklaren en in hoeverre de geconstateerde beperkingen het vermogen om adequaat te kunnen verklaren regarderen. Op grond van dat advies zal verweerder vervolgens kenbaar moeten motiveren hoeveel gewicht hij toekent aan de verklaringen die eiseres heeft afgelegd in de onderhavige asielprocedure.
Niet verstrekken visumdossier in besluitvormingsfase
28. Voorts voert eiseres aan dat ten onrechte het visumdossier niet aan haar is verstrekt, hetgeen in strijd is met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het in het Terugkeerhandboek – en door het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) bevestigde – neergelegde recht op inzage. Dit dossier bevat voor eiseres relevante gegevens en dient aan eiseres te worden verstrekt in het kader van het verdedigingsbeginsel. Nu eiseres inzage is onthouden heeft zij ook geen deskundigenonderzoek kunnen laten uitvoeren en is zij op die manier geraakt in haar recht om een effectieve verdediging te voeren.
29. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eenvoudigweg niet aan dit verzoek kan worden voldaan omdat verweerder niet beschikt over een visumdossier. De rechtbank overweegt dat dit meebrengt dat eiseres’ betoog, voor zover daarmee alsnog de overlegging van het visumdossier wordt beoogd, niet kan slagen. De rechtbank merkt evenwel op dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld jegens eiseres door dit niet eerder kenbaar aan haar te maken. Eiseres heeft immers onder verwijzing naar het verdedigingsbeginsel in een vroeg stadium van de procedure gevraagd om deze stukken om zodoende haar verklaringen te kunnen onderbouwen. Formeel is eiseres niet in haar belangen geschaad omdat stukken die niet bestaan ook niet kunnen worden overgelegd, maar het getuigt van een gebrek aan aandacht voor de bewijspositie waarin eiseres zich bevindt als het besluit in wezen enkel wordt gebaseerd op een EU-vis-registratie. Een dergelijke registratie is gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling moeilijk te weerleggen. Eiseres heeft dan ook weinig mogelijkheden om haar verklaringen dat het visum is verkregen op grond van valse documenten en verklaringen en daarom niet haar echte nationaliteit en herkomst weergeeft te onderbouwen, zodat het verkrijgen van de betreffende documenten zeer relevant is. Nu eiseres heeft gesteld dat zij niet zelf heeft beschikt over het paspoort op grond waarvan het visum is aangevraagd en is verkregen en ook ten tijde van de inreis in Nederland en daarna niet over deze documenten heeft beschikt, is het beschikken over het visumdossier dus van belang om haar verklaringen te kunnen staven. Indien verweerder van aanvang af zou hebben aangegeven niet over een visumdossier te beschikken, had eiseres duidelijkheid op dit punt verkregen en kunnen onderzoeken op welke wijze zij haar verklaringen wel aannemelijk kan maken. De rechtbank overweegt dat de kern van deze beroepsgrond is dat verweerder in strijd met het verdedigingsbeginsel heeft gehandeld en dat deze beroepsgrond dus slaagt.
30. Ter zitting heeft verweerder op vragen van de rechtbank aangegeven geen contact op te hebben genomen met de Duitse autoriteiten om visumstukken te verkrijgen. Nu het besluit stoelt op het visum en de daaraan ten grondslag liggende stukken waarmee eiseres is ingereisd, verweerder beter dan eiseres in staat is contact op te nemen met de Duitse autoriteiten en eiseres (nagenoeg) niet op andere wijze haar relaas aannemelijk kan maken, had verweerder – in het besluit – moeten motiveren waarom hij zich niet gehouden acht om in het kader van zijn samenwerkingsplicht navraag te doen naar de feitelijke gang van zaken bij de visumaanvraag en -visumverlening om te zien of daaruit aanknopingspunten voor geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres blijken. De rechtbank overweegt niet dat verweerder daartoe gehouden is in elke procedure, maar overweegt dat verweerder in de onderhavige procedure had moeten motiveren waarom hij dat niet heeft gedaan.
31. Verweerder had niet alleen meteen aan eiseres duidelijk moeten maken niet over “een visumdossier” te beschikken. Verweerder had tevens, mede gelet op de beperkte mogelijkheden om een EU-vis-registratie te weerleggen, van aanvang af moeten aangegeven dat verweerder het relevant acht dat eiseres contact opneemt met de autoriteiten van haar gestelde land van herkomst om zodoende haar nationaliteit te onderbouwen.
Als verweerder op dergelijke wijze invulling zou hebben gegeven aan zijn samenwerkingsplicht, zou eiseres beter in staat zijn geweest om te bepalen welke inspanningen zij moet en kan verrichten om haar herkomst en nationaliteit aannemelijk te maken.
Niet gehoord over registratie in EU-vis
32. Eiseres voert aan dat verweerder haar tijdens het nader gehoor ten onrechte niet heeft geconfronteerd met de registratie in EU-vis. Dit gebrek is niet gerepareerd met de gelegenheid een zienswijze in te dienen. Confrontatie met de tegenstrijdigheid was nodig en verweerder mocht eiseres daarmee niet in het voornemen overvallen. Hierbij wijst eiseres op de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2959. 33. De rechtbank stelt vast dat aan eiseres enkele vragen zijn gesteld over haar uitreis en visum. Verweerder heeft evenwel niet uitdrukkelijk voorgehouden dat de antwoorden die eiseres heeft gegeven niet overeenkomen met de gegevens die in EU-vis zijn geregistreerd. De rechtbank overweegt dat deze vaststelling, waarin eiseres dus wordt gevolgd, in het gehoor dient plaats te vinden zodat eiseres hier in het gehoor, dan wel in de correcties en aanvullingen op kan reageren. Het volstaat niet om te wijzen op de mogelijkheid van het indienen van een zienswijze, temeer nu de afwijzing van de asielrelaas nagenoeg geheel is gebaseerd op deze EU-vis-registratie. Daargelaten de overwegingen van de rechtbank over het niet onverkort mogen uitgaan van de verklaringen van eiseres gelet op de door Medifirst geconstateerde beperkingen, getuigt ook dit van een gebrekkige voorbereiding van het besluit.
Geloofwaardigheidsbeoordeling nationaliteit en herkomst
34. Eiseres voert aan dat de door haar gestelde nationaliteit en herkomst ten onrechte ongeloofwaardig zijn bevonden. Verweerder heeft geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht en heeft op een gekunstelde manier de bewijslastverdeling opgerekt. Hij houdt geen rekening met de bijzondere bewijspositie voor asielzoekers. Het gaat bij deze bewijsvoeringslast niet om het bieden van absolute zekerheid, maar om het aannemelijk maken daarvan. Ook heeft hij zijn samenwerkingsplicht geschonden en eiseres ten onrechte niet het voordeel van de twijfel gegeven.
35. Meer concreet voert eiseres in beroep aan dat de registratie in EU-vis is gebaseerd op een vals Guinees paspoort en dus onjuist is. Eiseres heeft met haar verklaringen in redelijkheid twijfel gezaaid over de gegevens in EU-vis. Verweerder heeft de specifieke verklaringen van eiseres niet voldoende bij zijn besluitvorming betrokken, te weten de verklaringen hoe eiseres aan de valse papieren is gekomen, zoals zij ook heeft uitgelegd op pag. 13 van het nader gehoor. De vriend van [naam 2] regelde de papieren vanuit Guinee voor eiseres. Eiseres was erg ziek en heeft de papieren zelf ook niet gezien. Uit de verklaringen van eiseres tijdens het nader gehoor blijkt dan ook duidelijk dat zij door een kennis aan het Duitse visum is gekomen, zonder zelf ook maar iets te regelen. Verweerder gaat hier in het geheel niet op in. In zoverre is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en niet afdoende gemotiveerd. Voorts houdt verweerder onvoldoende rekening met de argumenten uit de zienswijze, waarin een redelijke uitleg wordt gegeven over de gang van zaken bij de visumaanvraag. Ook wordt geen kenbare rekening gehouden met alle relevante verklaringen van eiseres tijdens het nader gehoor, de correcties en aanvullingen op dat gehoor en haar vastgestelde kwetsbaarheden. Verweerder had meer gewicht moeten toekennen aan de (taal)kennis en de verklaringen van eiseres over haar etnische afkomst, de gebeurtenissen tijdens de Liberiaanse burgeroorlog waardoor vele Liberianen moesten vluchten naar het buurland Guinee, en haar Liberiaanse ouders. Niet valt in te zien waarom eiseres voordeel zou hebben bij het liegen over haar nationaliteit en herkomst, nu de humanitaire situatie in beide landen weinig verschilt.
36. De rechtbank overweegt dat verweerder als hoofdtegenwerping zich op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres gestelde nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig is omdat uit de registratie in EU-vis een andere nationaliteit volgt als door eiseres is gesteld in de hier aan de orde zijnde asielprocedure. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:661) volgt dat verweerder in beginsel uit mag gaan van de juistheid van de informatie in EU-Vis en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat deze informatie in zijn geval onjuist is. De rechtbank overweegt hierbij echter dat verweerder alle aangedragen argumenten in dit kader integraal moet beoordelen. Verweerder heeft in de onderhavige procedure vastgehouden aan de EU-vis-registratie en zich daarbij op het standpunt gesteld dat elk argument op zichzelf onvoldoende is om afbreuk te doen aan de registratie in EU-vis. De rechtbank overweegt dat een dergelijke handelwijze onvoldoende recht doet aan de precaire bewijspositie van eiseres en bovendien met zich brengt dat een te hoge bewijsdrempel wordt aangelegd. De rechtbank herhaalt hierbij dat verweerder actief en grondig moet onderzoeken of eiseres internationale bescherming behoeft. Dit veronderstelt een welwillende grondhouding van verweerder en dit geldt temeer nu de beoordeling thans enkel nog betrekking heeft op de nationaliteit en herkomst en er dus in het geheel geen beoordeling van het risico op refoulement bij terugkeer naar Liberia heeft plaatsgevonden. Verweerder dient dus bij een EU-vis-registratie een lage drempel van aannemelijkheid bij de beoordeling van de herkomst en nationaliteit aan te leggen in het geval de rechtszoekende die voldoet aan zijn inspanningsplicht niet beschikt over identificerende documenten om zodoende het absolute verbod op refoulement te garanderen en te waarborgen. Dat een asielmotief alleen relevant is tegen de achtergrond van het land van herkomst doet hier niet aan af omdat het nu juist gaat om de beoordeling van de verklaringen van eiseres met betrekking tot haar land van herkomst en dus land van terugkeer indien niet tot verblijfsaanvaarding wordt overgegaan is. Eiseres hoeft “enkel” aanknopingspunten voor twijfel aan te dragen en niet te “bewijzen” dat de registratie is gebaseerd op valse documenten. Door ieder aangedragen argument afzonderlijk te beoordelen en/of in wezen alleen identificerende documenten als “bewijs” te accepteren zal de derdelander nagenoeg niet in staat zijn om een EU-vis-registratie te weerleggen. Een dergelijke beoordeling en handelwijze brengt de derdelander in een onmogelijke bewijspositie, terwijl het aanleggen van een te hoge drempel ernstig afbreuk doet aan het recht en de mogelijkheid om bescherming te vragen. Tevens getuigt een dergelijk beoordelingskader van het sluiten van de ogen voor de realiteit dat derdelanders feitelijk gebruik maken van valse documenten om het land van herkomst uit te reizen en de Unie in de reizen. De rechtbank begrijpt dat dit als onwenselijk wordt ervaren en dat verweerder dit niet wil toestaan door zonder meer voorbij te gaan aan door derdelanders gebruikte documenten en verklaringen zonder meer als “aannemelijk” te kwalificeren. Dit laat onverlet dat de beschermingsbehoefte uitgangspunt is bij het beoordelen van een verzoek om internationale bescherming en dat die beschermingsbehoefte niet geringer zal zijn vanwege het gebruik van vervalste documenten. Verweerder zal in zekere zin dan ook over het gebruik van vervalste documenten “heen moeten stappen” en de beschermingsbehoefte centraal moeten stellen en ook welwillend moeten bezien of het relaas van de derdelander aannemelijk is en “waar kan zijn” in plaats van star vast te willen blijven houden aan de EU-vis-registratie. 37. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres voldoende aanknopingspunten voor twijfel heeft geleverd over de juistheid van de registratie in EU-vis door haar verklaringen tijdens het nader gehoor, de correcties en aanvullingen en de zienswijze. De rechtbank overweegt dat de kern van deze discussie mede ziet op de verhouding tussen de samenwerkingsplicht van verweerder en de inspanningsplicht van eiseres. Eiseres moet trachten haar verklaringen zoveel mogelijk te onderbouwen en verweerder moet actief en welwillend onderzoeken of eiseres bescherming behoeft en daarbij gedegen invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht.
38. De rechtbank overweegt dat verweerder de persoonsgegevens van eiseres “door de systemen heeft gehaald”, een Medifirst-advies heeft opgevraagd en eiseres heeft gehoord over haar asielmotieven om invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht. Eiseres heeft verklaringen afgelegd, verwezen naar Europese en nationale regelgeving en jurisprudentie, gewezen op landeninformatie, verzocht om een taalanalyse, contact opgenomen met de Liberiaanse ambassade in Brussel om navraag te doen hoe zij kan bewerkstelligen dat haar nationaliteit wordt bevestigd en contact opgenomen met de Guinese ambassade om invulling te geven aan haar inspanningsplicht.
39. De rechtbank constateert dat verweerder onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn samenwerkingsplicht en de geloofwaardigheidsbeoordeling niet voldoende zorgvuldig heeft verricht en niet voldoende heeft gemotiveerd.
40. Eiseres heeft terecht gewezen op het beleid van verweerder dat medische beperkingen als verschonende omstandigheden moeten worden aangemerkt indien de vreemdeling niet adequaat heeft verklaard. Verweerder heeft dit echter niet gedaan, is integraal van de verklaringen van eiseres uitgegaan en werpt één tegenstrijdigheid tegen, die in combinatie met de EU-vis-registratie de gehele motivering voor de afwijzing vormt.
41. Uit het Medifirst-advies blijkt dat eiseres lijdt aan geheugenverlies en het gesprek met de verpleegkundige en arts van Medifirst niet aankan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2057) voor zover de Afdeling heeft geoordeeld dat onder omstandigheden, indien de rechtszoekende zelf niet kan worden gehoord, verweerder moet trachten op andere wijze informatie te vergaren om te kunnen onderzoeken of internationale bescherming moet worden verleend. Anders dan in de zaak die bij de Afdeling voorlag is eiseres niet blijvend in staat om niet gehoord te worden. Wel is sprake van aanzienlijke beperkingen ten aanzien van het adequaat kunnen verklaren. De dochter van eiseres is weliswaar toegestaan aanwezig te zijn bij het nader gehoor en op punten een en ander te verduidelijken. In het dossier bevindt zich echter ook een verklaring van de dochter die zij in haar (eigen) asielprocedure op 8 december 2009 heeft afgelegd en waarin zij heeft verklaard dat haar moeder is geboren in Bagna, Liberia en de Liberiaanse nationaliteit heeft. Verweerder legt deze verklaring van de dochter mede ten grondslag aan zijn afwijzing van verblijf op grond van artikel 8 EVRM omdat uit deze verklaring blijkt eiseres en haar dochter lang geen contact hebben gehad, maar kent geen enkele (bewijs)waarde toe aan de verklaring van de dochter over de nationaliteit en geboorteplaats van haar moeder bij de beoordeling van de herkomst en nationaliteit van eiseres. In de onderhavige procedure hoeft verweerder niet actief te trachten op andere wijze informatie te vergaren omdat verweerder reeds over dergelijke informatie die de verklaringen van eiseres ondersteunt beschikt. Door deze verklaring van eiseres wel onderdeel van het dossier te laten uitmaken maar vervolgens buiten beschouwing te laten bij de geloofwaardigheidsbeoordeling, terwijl eiseres niet volledig in staat is adequaat te verklaren handelt verweerder in strijd met zijn samenwerkingsverplichting. 42. De rechtbank overweegt hierbij dat eiseres en haar dochter ten tijde van deze verklaring sinds de geboorte van eiseres geen contact hebben gehad en de dochter op dat moment zelf om internationale bescherming verzocht. Deze omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat weinig aannemelijk is dat de dochter van eiseres in 2009 bewust onjuiste verklaringen over de herkomst en nationaliteit van eiseres zou afleggen. De aanname van verweerder dat, gelet op het in beginsel mogen uitgaan van de EU-vis-registratie, eiseres thans in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij de Liberiaanse nationaliteit heeft en geboren is in Liberia zal verweerder dan óók moeten toetsen aan deze verklaringen van de dochter. Verweerder zal deze verklaring -kenbaar- moeten betrekken bij de vraag of aannemelijk is dat eiseres afkomstig is uit Liberia en de Liberiaanse nationaliteit heeft en de feitelijke gang van zaken omtrent de visumaanvraag en visumverkrijging heeft plaatsgevonden zoals eiseres heeft verklaard in plaats van vast te houden aan de enkele registratie en het niet onderkennen dat het voorkomt dat derdelanders een visum aanvragen én daadwerkelijk verkrijgen op grond van een vervalst document terwijl dit document door een andere lidstaat is beoordeeld en gekwalificeerd als echt document. Verweerder heeft bovendien geen enkel gewicht toegekend aan de verklaring dat de ouders van eiseres de Liberiaanse nationaliteit hebben gehad.
43. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder veel zogenoemde herkomstvragen aan eiseres heeft gesteld, eiseres daarop gedetailleerd heeft verklaard en verweerder deze verklaringen als “de juiste antwoorden op de vragen” beschouwt. Verweerder heeft aan deze verklaringen echter geen enkele (bewijs)waarde toegekend bij de beoordeling van de herkomst en nationaliteit van eiseres. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven dat de herkomstvragen niets zeggen over de herkomst en nationaliteit van eiseres omdat het ook zo kan zijn dat eiseres enkel enige tijd in Liberia heeft verbleven.
De rechtbank acht dit niet begrijpelijk. Verweerder moet actief en welwillend onderzoeken of eiseres bescherming behoeft. Eiseres bezit geen identificerende documenten. Juist daarom stelt verweerder deze herkomstvragen om eiseres zodoende in de gelegenheid te stellen haar gestelde nationaliteit en gestelde herkomst met haar verklaringen te onderbouwen. Door vervolgens deze verklaringen niet bij de geloofwaardigheidsbeoordeling te betrekken is het stellen van deze vragen zinledig. Verweerder geeft zich er -kennelijk- in het geheel geen rekenschap van dat het ook zo kan zijn dat eiseres wél naar waarheid heeft verklaard en dat zij dus geboren is in Liberia maar enige tijd in Guinee heeft verbleven. De rechtbank stelt hierbij vast dat verweerder de verklaringen van eiseres niet heeft beoordeeld tegen de achtergrond van de landeninformatie. Verweerder kan en behoort te beschikken over kennis van de burgeroorlogen in Liberia, de perioden waarin deze hebben plaatsgevonden en de vluchtelingenstromen die vervolgens naar de buurlanden waaronder Guinee hebben plaatsgevonden. Nu eiseres uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij vanwege de burgeroorlog Liberia tijdelijk heeft verlaten en zij zich daarom naar Guinee heeft begeven had verweerder de algemene landeninformatie moeten betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de etnische groep waartoe eiseres behoort. Verweerder weet ook dat de Guersé niet alleen in Guinee maar ook in Liberia wonen en wel specifiek in het grensgebied waar eiseres stelt te zijn geboren. Ook deze informatie heeft verweerder niet betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Eiseres heeft hier terecht op gewezen.
44. Verweerder heeft voorts niet overtuigend gemotiveerd waarom een taalanalyse niet zinnig kan zijn. Eiseres voert onder verwijzing naar Afdelingsjurisprudentie aan dat een taalanalyse wel degelijk kan aantonen dat iemand lid is van een specifieke talengemeenschap die alleen aanwezig is een bepaald land. De rechtbank overweegt dat verweerder miskent dat eiseres haar nationaliteit en herkomst “slechts” aannemelijk hoeft te maken en niet hoeft te bewijzen. Nu verweerder zich nagenoeg uitsluitend baseert op de EU-vis-registratie, eiseres geen identificerende documenten heeft en er sprake is van medische beperkingen om adequaat te kunnen verklaren, dient verweerder actiever dan gemiddeld invulling te geven aan zijn samenwerkingsverplichting. Een taalanalyse is onder deze omstandigheden bij uitstek geschikt om te onderzoeken of er
steunbewijsis voor de gestelde herkomst. Verweerder heeft door dit niet te doen aldus ook in dit kader onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht.
45. Eiseres voert aan dat zij niet redelijkerwijs kan beschikken over de gevraagde documenten om haar nationaliteit te staven, zoals bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb. Het is voor eiseres onmogelijk om te voldoen aan de bewijslast. De bewijsvoerings-last wordt bovendien gerelativeerd nu de gevraagde gegevens niet onomstreden zijn en van belang zijn voor de aanvraag. Eiseres heeft bovendien zelf – maar tevergeefs – inspanningen verricht en contact gelegd met zowel de Liberiaanse als de Guinese ambassade. De ambassades hebben niet gereageerd op e-mails afkomstig van eiseres. Verweerder heeft nagelaten om de in de zienswijze opgeworpen omstandigheid dat de dochter van eiseres bij de Liberiaanse ambassade is geweest, waar zij heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om documenten aan te vragen, hetgeen voor eiseres onmogelijk blijkt. Verweerder betrekt onvoldoende de in dit kader van belang zijnde algemene landeninformatie bij zijn besluitvorming. Eiseres verwijst hierbij naar een aantal bronnen en stelt dat personen die vóór 2007 geboren zijn een zeer lage kans hebben dat zij geregistreerd zijn bij overheidsinstanties. De landeninformatie waarnaar verweerder zelf verwijst – waaruit zou volgen dat het mogelijk is om vanuit Nederland een Liberiaanse geboorteakte aan te vragen – is verouderd en bovendien volgt daaruit dat eiseres identificerende documenten moet overleggen of personen naar voren moet dragen die haar Liberiaanse nationaliteit kunnen bevestigen. Beide opties zijn voor eiseres onmogelijk. De tegenwerping dat niet is gebleken dat het voor eiseres onmogelijk is om documenten aan te vragen bij de Liberiaanse autoriteiten, is onvoldoende deugdelijk en inzichtelijk onderbouwd. Verweerder miskent in dit kader zijn samenwerkingsverplichting.
Eiseres heeft om haar standpunten te onderbouwen mails aan de ambassades bijgevoegd bij de gronden van beroep.
46. De rechtbank overweegt dat ook deze beroepsgrond slaagt en eiseres in bewijsnood verkeert voor zover van haar wordt verwacht identificerende documenten over te leggen. Verweerder kan dus niet vasthouden aan de EU-vis-registratie en bepalen dat eiseres gehouden is identificerende documenten over te leggen omdat zij daartoe in staat zou moeten worden geacht. Eiseres heeft bovendien bij herhaling aangegeven dat het haar juridisch gezien niet is toegestaan om zich naar de ambassade in België te begeven en dat zij overigens fysiek hiertoe niet in staat is wat ook blijkt uit de Medifirst-rapportage. Het standpunt van verweerder ter zitting dat de omstandigheid dat eiseres zich niet in persoon naar de Liberiaanse ambassade kan begeven geen bewijsnood oplevert omdat zij wordt bijgestaan door een gemachtigde volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft niet onderbouwd dat de Liberiaanse ambassade een nationaliteitsverklaring afgeeft aan een Nederlandse advocaat van een Liberiaanse onderdaan als deze zich bij de ambassade vervoegt, daargelaten dat dit niet kan worden gevergd. Verweerder is overigens niet ingegaan op de in beroep overgelegde email-correspondentie waaruit genoegzaam blijkt welke inspanningen eiseres heeft geleverd om identificerende documenten te verkrijgen. Eiseres heeft tot slot terecht gewezen op de omstandigheid dat verweerder niet beschikt over een recent algemeen ambtsbericht over Liberia zodat hij nader zal moeten onderbouwen dat eiseres, in weerwil van de door haar overgelegde en genoemde landeninformatie, in staat moet worden geacht identificerende documenten te kunnen verkrijgen en bij gebreke daaraan hij van de EU-vis-registratie kan uitgaan.
47. Verweerder heeft dus onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht, terwijl eiseres genoegzaam heeft voldaan aan haar inspanningsplicht en deels in bewijsnood verkeert. De geloofwaardigheidsbeoordeling kan dan ook geen stand houden.
Kennelijke ongegrondheid; onthouden vertrektermijn en inreisverbod
48. Eiseres betwist – gelet op de hiervoor besproken betwisting van de geloofwaardigheidsbeoordeling – ten aanzien van de kennelijke ongegrondheid dat sprake is van kwade trouw. Van misleiding kan ook niet worden gesproken. Hierdoor is het standpunt van verweerder inzake de kennelijke ongegrondheid onvoldoende onderbouwd. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zp. Amsterdam, van 4 maart 2020 (NL19.31879 en NL19.31880). In het verlengde hiervan kan aan eiseres dus óók geen terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en inreisverbod worden opgelegd.
49. Ook deze beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft zonder nadere medische onderbouwing geen tegenstrijdigheden mogen tegenwerpen, heeft de geloofwaardigheidsbeoordeling gebrekkig verricht en daarbij onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht. Nu verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom hij de gestelde herkomst en nationaliteit niet geloofwaardig acht is daarmee tevens onvoldoende onderbouwd dat eiseres verweerder heeft misleid. Verweerder heeft dus niet over kunnen gaan tot het onthouden van een vertrektermijn en het op grond daarvan opleggen van een inreisverbod.
Ambtshalve verblijfsvergunning regulier
50. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte niet ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning is verleend op grond van schrijnendheid of op grond van artikel 8 EVRM. Primair voert zij daartoe aan dat verweerder blijft uitgaan van een terugkeerverplichting naar Guinee, terwijl een onderzoek naar het echte land van herkomst, Liberia, ontbreekt. Eiseres acht gelet op het voorgaande voldoende onderbouwd dat zij Liberiaanse is. Subsidiair voert zij het volgende aan. Verweerder gaat ten onrechte zonder nader onderzoek uit van de conclusies in het BMA-advies van 11 juni 2020, terwijl eiseres lijdt aan een progressieve aandoening en de omstandigheden ook niet dezelfde zijn gebleven. Ten onrechte is geen update van dit BMA-advies van BMA gevraagd. Het had op de weg van verweerder gelegen om de huidige stand van eiseres’ gezondheid in kaart te brengen. Voorts is geen aandacht besteed aan de overige kwetsbaarheden en traumatische ervaringen (met PTSS als gevolg) van eiseres. Deze moeten op grond van het eigen beleid van verweerder wel dienen te worden meegenomen in het kader van de ambtshalve toets zoals is bedoeld in artikel 3.6ba van het Vb 2000. Ook reageert verweerder niet op de in de zienswijze aangehaalde uitspraak van de Afdeling en de in het document van Vluchtelingenwerk neergelegde nadere vergelijking met een andere zaak. Dit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Voorts is onvoldoende inzichtelijk onderbouwd dat de noodzakelijke mantelzorg daadwerkelijk in Guinee aanwezig is. Verweerder dient dit te onderzoeken, in welk kader een grondig onderzoek van belang is. Onduidelijk blijft of eiseres deze zorg daadwerkelijk kan verkrijgen, zodat zij niet in een acute medische noodsituatie belandt. De genoemde zorg is beschikbaar bij een privékliniek en dus onbetaalbaar voor eiseres. In het publieke ziekenhuis rijst de vraag of er op dit moment opnamecapaciteit bestaat. Voor de overige klinieken is de vraag of eiseres binnen de doelgroep valt van deze instellingen. Eiseres meent dat het BMA-advies onvoldoende inzichtelijk en concludent is ten opzichte van haar – actuele – individuele situatie. Mede gelet op de uitlatingen van de BMA-arts had verweerder aanleiding moeten zien om zich te vergewissen naar de inhoud van het BMA-advies. Verweerder heeft in de reguliere procedure nagelaten onderzoek te doen naar deze daadwerkelijke mogelijkheid.
51. Eiseres voert verder aan dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar dochter in Nederland. Eiseres is ADL-afhankelijk en haar dochter heeft deze zorg op zich genomen. Haar dochter helpt haar ook bij haar medicatie-inname, wat belangrijk is gelet op het geheugenverlies van eiseres. Eiseres’ kwetsbaarheid en hoge leeftijd maakt haar zowel emotioneel als financieel afhankelijk van haar dochter, zoals is bedoeld in WI 2020/16, par. 3.4. Een definitieve scheiding van haar dochter zou direct negatieve impact hebben op haar gezondheid. Dit wordt ook bevestigd door neuroloog Eekhof in haar brief van 3 juli 2019. Dat eiseres tot 2019 zonder hulp van haar dochter heeft gefunctioneerd maakt dit niet anders. Eiseres’ ziekte is immers progressief dus haar afhankelijkheid neemt toe. Voorts laat verweerder buiten beschouwing dat zij heeft verklaard over het ontbreken van een sociaal vangnet, hierbij verwijst eiseres naar het arrest T.B. van het Hof van 12 december 2019 (C-519/218). Dat sprake is van een aanhangig hoger beroep in de reguliere procedure is geen reden om vast te blijven houden aan het eerdere oordeel. In deze procedure dient er een ex nunc-toetsing plaats te vinden van eiseres’ medische toestand in het kader van het doortoetsen.
52. De rechtbank overweegt dat verweerder in het voornemen van 14 januari 2022 heeft overwogen dat ten aanzien van de ambtshalve toets 8 EVRM en 64 VW wordt verwezen naar de eerder gevoerde procedure en dat voorts “gesteld noch gebleken is dat sprake is van overige bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om betrokkene op humanitaire gronden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning”.
In het bestreden besluit van 19 januari 2022 is erkend dat in het voornemen “niet op volledige wijze is gereageerd op hetgeen is aangevoerd in de brief van 29 november 2021”. De rechtbank stelt allereerst vast dat in het voornemen de brief van 29 november 2021 in het geheel niet is betrokken en kennelijk over het hoofd is gezien.
53. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de onderhavige procedure een tweede procedure is en de ambtshalve beoordeling van reguliere verblijfsaanspraken dus onverplicht is geschied en de gronden op dit punt daarom nergens toe kunnen leiden. De rechtbank volgt dit niet. In eerdere procedure heeft geen inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag plaatsgevonden omdat verweerder een Dublin-traject was gestart. De onderhavige procedure is de eerste procedure waarin de asielaanvraag inhoudelijk is behandeld en dan dient er door verweerder ambtshalve te worden beoordeeld of er redenen zijn om tot verblijfsaanvaarding op reguliere gronden over te gaan indien niet wordt overgegaan tot het verlenen van internationale bescherming. De rechtbank wijst er overigens nog op dat volgens de regelgeving en het beleid van verweerder in een Dublinprocedure ook in het geheel geen ambtshalve toets op deze aspecten plaatsvindt (zie artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb 2000 en B11/2.5 van de Vc 2000), dus dat dit per definitie moet worden geacht plaats te vinden in de eerste inhoudelijke asielprocedure.
54. Verweerder had derhalve in deze procedure een dergelijke beoordeling dienen te verrichten. De omstandigheid dat er eerder een procedure is gestart die thans nog aanhangig is ontslaat verweerder niet van deze verplichting. Daarbij heeft bovendien in deze specifieke procedure te gelden dat aan de factor “tijdsverloop” groot gewicht zal toekomen. De tijd die eiseres thans heeft samengewoond met het gezin van haar dochter is langer en daarmee zal rekening moeten worden gehouden bij het beoordelen van aanspraken op grond van artikel 8 EVRM. Het BMA-rapport dat ten grondslag is gelegd aan de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek is opgemaakt op 11 juni 2020 en is gebaseerd op informatie van de behandelaars van eiseres van 14 april 2020, 8 januari 2020, 29 november 2019 en 29 april 2019. Ten tijde van het bestreden besluit is deze informatie gedateerd, wat gelet op de medische aandoening waarmee eiseres is gediagnosticeerd op zichzelf reeds in de weg staat aan het ten grondslag kunnen leggen in een nieuwe procedure. Verweerder had dus vanwege het toetsingskader dat van toepassing is op ambtshalve beoordelen van reguliere verblijfsaanspraken bij eerste aanvragen om internationale bescherming en vanwege de aard van de medische problematiek een actueel BMA-advies moeten laten opmaken om een zorgvuldige beslissing in de onderhavige procedure te kunnen nemen. Het standpunt van verweerder dat er reeds eerder een BMA-advies is opgemaakt en dat het aan eiseres is om nu te onderbouwen dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden is dus juridisch niet juist en kan ook vanwege de aard van de medische problematiek geen stand houden.
55. Ook ten aanzien van de ambtshalve beoordeling of eiseres op grond van artikel 8 EVRM in aanmerking moet worden gebracht van een verblijfsvergunning heeft verweerder niet onderkend dat hij gelet op het toetsingskader en gelet op het tijdsverloop niet kan volstaan met het verwijzen naar een eerdere procedure. Verweerder heeft gewezen op de tijd die eiseres en haar dochter geen contact hebben gehad en op de duur van het verblijf in Nederland. Daarmee geeft verweerder in wezen te kennen dat eiseres nooit in aanmerking zal kunnen komen voor een vergunning op grond van artikel 8 EVRM. De dochter van eiseres heeft verklaard dat eiseres kort naar haar geboorte is vertrokken en zij pas in 2014 kort contact hebben gehad vanwege de aflossing van schulden en daarna vanaf de inreis van eiseres in Nederland samenwonen. Gelet op de leeftijd van eiseres is niet waarschijnlijk dat de tijd die zij verblijft met haar dochter en kleinkinderen de jaren dat er geen contact is geweest zal overschrijden. Eiseres is in deze procedure op 10 januari 2022 nader gehoord. In dit gehoor zijn meerdere vragen gesteld over het gezinsleven met haar dochter en de inhoud van de mantelzorg die de dochter en kleinkinderen verlenen. Verweerder was al eerder op de hoogte van het verblijf van eiseres bij haar dochter die haar mantelzorger is en ook aanwezig is geweest bij het gehoor en heeft hier nadere vragen over gesteld maar ook deze antwoorden niet betrokken bij de beoordeling in het besluit of er reguliere verblijfaanspraken zijn.
56. Indien verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres geen aanspraken kan ontlenen aan artikel 8 EVRM, zal verweerder moeten beoordelen of er redenen zijn om op grond van humanitaire omstandigheden over te gaan tot verblijfsaanvaarding. Verweerder heeft in het voornemen geen toets verricht en in het besluit enkel verwezen naar de medische conditie van eiseres en het familieleven dat zij met haar dochter uitoefent. De toets of sprake is van humanitaire omstandigheden is echter verderstrekkend dan de beoordeling van artikel 8 EVRM en medische omstandigheden die verweerder overigens enkel in het kader van artikel 64 Vw heeft beoordeeld (in de vorige procedure) en niet in het kader van het moeten overgaan tot verblijfsaanvaarding. Volgens verweerders eigen beleid gaat het hier immers op een ‘samenstel van bijzondere omstandigheden’ (B11/2.5 van de Vc 2000). Eiseres heeft ook feiten en omstandigheden aangedragen om te onderbouwen dat zij aanspraak maakt op vergunningverlening op humanitaire gronden.
57. De rechtbank merkt overigens op dat verweerder in zijn brief van 30 maart 2022 heeft aangegeven “in de onderhavige procedure niet tot inwilliging over te gaan omdat hiervoor naar het oordeel van verweerder nader onderzoek is vereist”. De rechtbank leidt uit deze brief af dat verweerder inmiddels onderkent dat in deze procedure een zelfstandige beoordeling van reguliere verblijfsaanspraken moet worden verricht en dat die moet zijn gebaseerd op actuele feiten en omstandigheden.
58. Verweerder zal dus, indien hij niet aanstonds tot inwilliging van de verblijfsaanvraag van eiseres overgaat, een nieuwe beoordeling dienen te maken van mogelijke verblijfsaanspraken op reguliere gronden waarbij hij deze beoordeling dient te verrichten op grond van actuele gegevens. Omdat verweerder nader onderzoek zal moeten doen en de bevindingen hiervan zal moeten beoordelen bij een nieuw te nemen besluit, zal de rechtbank thans niet nader ingaan op de argumenten die eiseres heeft aangedragen in het kader reguliere verblijfsaanspraken. Het spreekt hierbij voor zich dat indien verweerder in zijn nieuw te nemen besluit niet langer vasthoudt aan de EU-vis-registratie en de gestelde herkomst en nationaliteit alsnog geloofwaardig acht maar niet overgaat tot verlening van internationale bescherming een BMA-advies moet opvragen dat ziet op Liberia.
59. Voorts voert eiseres aan dat ten onrechte haar land van herkomst (Liberia) niet is genoemd bij de oplegging van de terugkeerplicht. Verweerder zal onderzoek moeten verrichten naar Liberia en in hoeverre het beginsel van non-refoulement in eiseres’ geval is gewaarborgd. Hierdoor handelt verweerder in strijd met (onder meer) de Hof-arresten FMS en TQ. Het enkele feit dat de herkomst niet geloofwaardig is geacht is dan ook onvoldoende om af te zien van een land van bestemming in een terugkeerbesluit. In het geval van eiseres bestaat er onduidelijkheid over het land waarheen eiseres zou moeten terugkeren. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de mogelijkheid tot terugkeer naar Liberia.
60. De rechtbank overweegt dat de Terugkeerrichtlijn de lidstaten verplicht om rekening te houden met onder meer de gezondheidstoestand van de betrokkene bij het vaststellen van een terugkeerverplichting. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het onderhavige geval op geen enkele wijze aan deze verplichting heeft voldaan. Gelet op de aard van de medische aandoening en met name het progressieve karakter hiervan is het BMA-advies op het moment van uitvaardigen van het terugkeerbesluit in de onderhavige procedure zodanig achterhaald dat verweerder zijn terugkeerbesluit hierop niet kan baseren. Verweerder zal in zijn nieuwe besluit dit alsnog dienen te doen. De beroepsgrond van eiseres dat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is slaagt reeds hierom, zodat de rechtbank niet zal beoordelen of Liberia (ook) als land van bestemming had moeten worden vermeld.
61. Verweerder dient tevens indien hij alsnog zal overgaan tot het verlenen van uitstel van vertrek op medische gronden, met inachtneming van het Unierecht dienen te motiveren ofuitstelvan vertrek kan worden verleend als er geen vertrekplicht kan worden opgelegd. In dat kader zal verweerder dienen te motiveren of de reguliere omstandigheden zoals de medische conditie van eiseres en de artikel 7 Handvest-gronden betrokken dienen te worden bij de vraag naar verblijfsaanvaarding of bij de vraag of aanleiding bestaat om uitstel te verlenen om aan een opgelegde vertrekplicht te voldoen. De rechtbank verwijst ten aanzien van deze rechtsvraag naar de vierde prejudiciële vraag die de rechtbank, deze zittingsplaats, aan het Hof heeft voorgelegd in haar uitspraak van 4 februari 2021 (C-69, ECLI:NL:RBDHA:2021:800). 62. De rechtbank overweegt dat een terugkeerbesluit niet kan worden genomen als ten tijde van oplegging hiervan reeds vast zou staan dat nimmer tot gedwongen vertrek zal worden overgegaan. Het opleggen van een terugkeerbesluit behelst immers niet alleen een vertrekplicht voor de rechtszoekende maar ook de plicht voor de lidstaat om tot verwijdering over te gaan als de rechtszoekende niet zelfstandig aan zijn vertrekplicht voldoet. Eiseres heeft in dit kader terecht verwezen naar het arrest van het Hof van 14 januari 2022 in de zaak TQ (C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9). De rechtbank geeft verweerder in dit kader mee om bij zijn nader te nemen besluit in ogenschouw te nemen dat ook verweerder eiseres en haar beperkingen heeft waargenomen tijdens de zitting. Verweerder zal, net als de rechtbank, hebben waargenomen dat eiseres om de behandeling ter zitting te kunnen volgen en hieraan deel te nemen is bijgestaan door haar dochter. Tevens kan het verweerder niet zijn ontgaan dat eiseres niet in staat is om zich zelfstandig in haar rolstoel voort te bewegen en dat zij, zoals ook is gebleken, ook voor de toiletgang afhankelijk is van de hulp van anderen. Het staat verweerder vanzelfsprekend vrij om een rechtsmiddel aan te wenden tegen deze uitspraak. Voor zover verweerder in hoger beroep zou gaan en de Afdeling deze uitspraak zou vernietigen, geeft de rechtbank verweerder mee dat desondanks reeds nu niet onvoorzienbaar is dat eiseres nimmer feitelijk zal worden uitgezet. Het is al nagenoeg niet denkbaar hoe eiseres zich zou moeten staandehouden als zij thans zou worden uitgezet. De te voeren procedure bij de Afdeling zal ook tijdsverloop met zich brengen, daargelaten dat verweerder in zijn brief van 30 maart 2022 zelf heeft aangegeven pas op de onderhavige aanvraag te kunnen beslissen nadat nader onderzoek is verricht. Er zijn thans twee procedures in verschillende procesfases aanhangig. Verweerder erkent dat er nader onderzoek moet worden verricht om te kunnen beoordelen of tot verblijfsaanvaarding op reguliere gronden moet worden overgegaan en/of uitstel van vertrek moet worden verleend in verband met medische uitzettingsbeletselen. De rechtbank heeft hiervoor gemotiveerd dat alle beroepsgronden in deze procedure, waar de beoordeling van de asielaanvraag aan de orde is, slagen. De rechtbank geeft verweerder nadrukkelijk mee zich de vraag te stellen of hij deze procedures wil doorzetten. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het “doorprocederen” is ingegeven door de aanname van verweerder dat eiseres tracht verweerder te misleiden en dat hij daarin niet wil en niet zal berusten. Daargelaten dat dit besluit geen standhoudt vanwege motiveringsgebreken in alle deelbeslissingen in het besluit, acht de rechtbank het raadzaam dat verweerder zich rekenschap geeft van het tijdsverloop dat zal zijn gemoeid met het nader te verrichten onderzoek, de nadere besluitvorming en de procedures die (zeer waarschijnlijk) geëntameerd zullen worden indien niet tot verblijfsaanvaarding zal worden overgegaan en dit tijdsverloop relateert aan zijn verwachtingen of ook daadwerkelijk zal worden overgegaan tot uitzetting. Verweerder is niet bevoegd tot het gedogen van niet rechtmatig verblijf en zal, ook indien zijn afwijzende besluiten uiteindelijk in rechte zouden standhouden, verplicht zijn om voortgezet feitelijk verblijf te formaliseren door dit alsnog een rechtmatige titel te geven indien hij er niet in zal slagen om de uitzetting ook daadwerkelijk te effectueren. In plaats van te overwegen dat “de feitelijke uitzetting nu niet aan de orde is”, ligt het op de weg van verweerder om, gelet op de feiten en omstandigheden in deze concrete procedure, al deze omstandigheden reeds nu te beoordelen en te betrekken bij de vraag of tot verblijfsaanvaarding wordt overgegaan. Verweerder geeft aan steeds meer aandacht te willen besteden aan “de menselijke maat” in zijn besluitvormingsprocessen. De onderhavige procedure, in samenhang met de procedure die thans nog aanhangig is bij de Afdeling, is naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek geschikt voor verweerder om daadwerkelijk invulling te geven aan zijn nieuwe taakopvatting. Door in deze procedure het tijdsverloop en realistische verwachtingen over het effectueren van zijn besluiten reeds nu in ogenschouw te nemen zal verweerder bovendien blijk geven van zijn verantwoordelijkheid om zorgvuldig te handelen jegens de rechtszoekende door het belang van eiseres, die vanwege haar leeftijd en ernstige medische problematiek met een progressief karakter bijzonder kwetsbaar is, zwaarder te laten wegen dan het formalistisch vasthouden aan “registraties in systemen” en het principieel willen uitdragen dat het niet loont om verweerder te misleiden.
63. Verweerder heeft, aldus eiseres, tenslotte ten onrechte nagelaten om nader onderzoek te doen naar haar huidige medische toestand en te onderbouwen waarom geen uitstel van vertrek is verleend. Volgens eiseres had wél uitstel van vertrek moeten worden verleend. Er is sprake van een medische noodsituatie. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de garanties voor beschikbare zorg in het land van herkomst. Verweerder heeft nagelaten toe te lichten waarom eiseres niet voldoet aan de voorwaarden die worden genoemd in paragraaf A3/7 van de Vc 2000. Verweerder dient BMA te raadplegen voor een aanvullend onderzoek. Verweerder heeft zich er daarom niet van overtuigd dat geen sprake is van een mogelijke belemmering voor haar terugkeerplicht die volgt uit een schending van artikel 3 van het EVRM en/of artikel 4 van het Handvest. Er is geen sprake van een garantie dat de fysieke overdracht van eiseres in beginsel mogelijk is, om zo te garanderen dat adequate medische behandeling gecontinueerd kan worden na verwijdering van eiseres naar het land van herkomst. Verweerder heeft nagelaten om schriftelijk te bevestigen dat het terugkeerbesluit voorlopig niet zal worden uitgevoerd. Dit is een ernstig gebrek, zeker nu eiseres dient te worden gekwalificeerd als een ‘kwetsbaar persoon’ in de zin van artikel 3, onder 9, van de Terugkeerrichtlijn; en ingevolgde artikel 9, eerste lid, onder a, van de Terugkeerrichtlijn rekening dient te worden gehouden met de ‘fysieke en mentale gesteldheid’ van eiseres. De rechtbank overweegt dat ook deze grond slaagt. Verweerder had gelet op het juridische toetsingskader in deze procedure moeten beoordelen of sprake is van medische uitzettingsbeletselen en had deze beoordeling dienen te verrichten op basis van actuele gegevens en actueel onderzoek. Eiseres heeft bovendien terecht verwezen naar jurisprudentie met betrekking tot de rechtmatigheid van het verblijf tot het moment waarop de fysieke overdracht geregeld moet zijn. Verweerder heeft geen actueel onderzoek verricht en heeft geen uitstel van vertrek verleend waardoor ook deze grond slaagt en niet wordt toegekomen aan de verplichting voor verweerder om schriftelijk mede te delen indien wel uitstel van vertrek wordt verleend en daardoor wordt beslist dat het terugkeerbesluit vooralsnog niet wordt geëffectueerd.
64. Gelet op al het voorgaande is de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder, zoals hij heeft erkend in zijn brief van 30 maart 2022, nader onderzoek moet doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat de diverse vastgestelde gebreken zich niet lenen voor herstel in de beroepsfase en de rechtbank de mogelijkheden hiertoe reeds ter zitting heeft verkend. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken omdat verweerder weliswaar nader medisch advies zal moeten opvragen, maar de rechtbank er van uitgaat dat verweerder gelet op de leeftijd en medische conditie van eiseres met voorrang uitvoering zal geven aan deze uitspraak.
65. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:12 april 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.