ECLI:NL:RBDHA:2022:3430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
NL21.19998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die Eritrese nationaliteit claimt, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), die eerder was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de identiteit van de eiser niet geloofwaardig was, ondanks het DNA-onderzoek dat de verwantschap met zijn referente bevestigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid en dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eiser en zijn referente. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518. De eiser was vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor de staatssecretaris dit niet hoefde te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19998

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een mvv [1] ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn verschenen A. Mohammedali (tolk), [Naam 2] (referente), [Naam 3] (halfzus van eiser) en [Naam 4] (begeleider van Stichting A&M Zorg). Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1999 en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. Ten behoeve van het verblijf van eiser en zijn moeder, broer en zussen in Nederland heeft zijn halfzus op 15 maart 2017 mvv-aanvragen ingediend. Deze aanvragen zijn bij besluiten van 1 augustus 2018 afgewezen. Deze besluiten staan in rechte vast. [2]
3. Op 1 oktober 2019 heeft de halfzus van eiser nogmaals mvv-aanvragen ingediend. Bij besluiten van 5 juni 2020 (primaire besluiten) zijn deze aanvragen afgewezen. Bij besluiten van 5 november 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Verweerder heeft ten aanzien van eisers moeder overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor nareis, omdat haar identiteit niet kan worden vastgesteld evenals de familierechtelijke relatie tussen haar en de halfzus van eiser. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser, zijn broer en zijn zussen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, [3] omdat ook hun identiteit en de familierechtelijke relatie met de (half)zus niet aannemelijk zijn gemaakt. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 20 augustus 2021 is het beroep tegen de besluiten van 5 november 2020 gegrond verklaard. [4] De rechtbank heeft overwogen dat eiser en zijn moeder, broer en zussen DNA-onderzoek hebben laten verrichten en verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hun identiteit niet geloofwaardig wordt geacht. De rechtbank heeft verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitkomsten van het DNA-onderzoek.
4. Op 27 september 2021 respectievelijk 1 november 2021 zijn eisers moeder en eiser gehoord. Ter zitting is toegelicht dat de aanvragen van eisers moeder, broer en zussen inmiddels zijn ingewilligd. Daarom wordt niet langer de halfzus van eiser aangemerkt als referente, maar de moeder van eiser (hierna: referente). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard. Aangenomen wordt dat sprake is van bewijsnood voor het overleggen van officiële identiteitsdocumenten, maar eiser heeft verder slechts een kopie van zijn geboorteakte overgelegd die niet op authenticiteit kan worden beoordeeld en documenten van Soedanese en Ethiopische vluchtelingeninstanties die slechts beperkte waarde hebben. Daarnaast heeft eiser tijdens de hoorzitting verklaard te zijn geboren op [Geb. datum 2] 2000 en niet op [Geb. datum] 1999, waardoor niet duidelijk is geworden wat zijn geboortedatum is. Verweerder heeft daarom overwogen dat eisers identiteit niet is aangetoond. De familierechtelijke relatie tussen eiser en referente is wel aangetoond, gelet op het DNA-onderzoek. Verder heeft verweerder overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid en dat geen sprake is van meer dan gebruikelijke wederzijdse afhankelijkheid tussen eiser en referente. Daarbij heeft verweerder onder meer van belang geacht dat eiser op 14 of 15-jarige leeftijd vrijwillig is vertrokken uit Eritrea en dat hij meerdere jaren in Soedan heeft verbleven, waar hij zelfstandig is geworden.
5. Eiser voert daartegen het volgende aan. Hij heeft wel degelijk zijn identiteit aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt. Eiser wijst op het DNA-onderzoek dat door Verilabs is verricht. Tijdens de hoorzitting heeft eiser een fout gemaakt door te verklaren dat zijn geboortedatum 7 juni 2000 is en er moet worden uitgegaan van de geboortedatum [Geb. datum] 1999. Eiser beroept zich in dit kader ook op de uitspraak van de Afdeling [5] van 26 januari 2022. [6] Ten aanzien van de gezinsband heeft verweerder ten onrechte overwogen dat geen sprake is geweest van een vluchtsituatie. Eiser heeft noodgedwongen een aantal jaren buiten Eritrea verbleven en in zijn eigen onderhoud voorzien. Eiser is afhankelijk van referente en er is geen sprake van zelfstandigheid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
6. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht.
De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Op grond van de beschikbare informatie is voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom toegewezen.
Inhoudelijk
7. Verweerder heeft zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eisers identiteit niet aannemelijk is. Redengevend daarvoor is het volgende. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van 20 augustus 2021 verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2021 [7] en overwogen dat verweerder dient te motiveren waarom eisers identiteit niet geloofwaardig is, gelet op het verrichte DNA-onderzoek en de aannemelijk geachte identiteit van eisers halfzus. In het bestreden besluit heeft verweerder de middels DNA-onderzoek vastgestelde verwantschap tussen eiser en referente echter niet betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers identiteit. De rechtbank acht verder van belang dat in de bijlage bij de rapportage van Verilabs wordt beschreven hoe het verwantschapsonderzoek tot stand is gekomen. De identificatie van eiser die bij het onderzoek heeft plaatsgevonden, is gebeurd aan de hand van een document van het ARRA. [8] In dit verband heeft eiser ook terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022 waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder aan ARRA-documenten - die niet vals zijn bevonden - ten onrechte slechts een geringe bewijswaarde toekent.
8. Gelet op het bovenstaande bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. De rechtbank beziet hierna of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb [9] in stand te laten. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat niet is gebleken van een gedwongen scheiding tussen eiser en referente. Tijdens de hoorzitting heeft eiser verklaard dat er twee redenen waren waarom hij heeft besloten om te vertrekken uit Eritrea, namelijk de veiligheid van het dorp waar hij woonde en de wens om zijn familie te ondersteunen door naar Soedan en Israël te gaan. Ook heeft eiser verklaard dat het zijn eigen beslissing was om te vertrekken uit Eritrea. Verweerder heeft kunnen concluderen dat hieruit niet blijkt dat eiser is gevlucht. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser ongeveer vijf jaar lang gescheiden van referente heeft geleefd in Soedan en meerdere jaren in zijn eigen onderhoud heeft voorzien. Nu eiser dit niet heeft betwist, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenbeleid dat hij in gezinsverband samenleeft en niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet.
10. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat tijdens de hoorzitting de gestelde zorg voor de familie door eiser niet duidelijk is geworden. De enkele stelling van eiser in beroep dat hij afhankelijk is van referente en dat er geen sprake is van zelfstandigheid, leidt niet tot een ander oordeel nu deze stelling niet is onderbouwd.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de mvv-aanvraag terecht afgewezen, nu geen sprake is familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen dan ook in stand blijven.
Conclusie
12. Gelet op wat de rechtbank onder 7 heeft overwogen, wordt het beroep gegrond verklaard. Het geconstateerde motiveringsgebrek kan echter niet leiden tot een andere uitkomst en om die reden worden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
14. Omdat de rechtbank eiser heeft vrijgesteld om griffierecht te betalen, hoeft verweerder het griffierecht niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (
duizendvijfhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging voor voorlopig verblijf.
2.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 december 2018 (AWB 18/6585) en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2019 (201900443/1/V1).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Zaaknummers AWB 20/8911 en 20/8912.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Administration for Refugee & Returnee Affairs.
9.Algemene wet bestuursrecht.