In deze zaak gaat het om een beroep tegen een administratieve sanctie die aan betrokkene is opgelegd. De gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de sanctie heeft vernietigd en de proceskosten heeft toegewezen. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten toe te lichten tijdens een zitting op 10 januari 2022. De gemachtigde is echter niet verschenen, terwijl de officier van justitie vertegenwoordigd was. Het geschil betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding die de officier van justitie heeft toegekend, waarbij een factor 1,5 is toegepast vanwege samenhang met vijf andere zaken. De gemachtigde betwist de samenhang en de hoogte van de vergoeding, en stelt dat de officier van justitie onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van samenhangende zaken.
De kantonrechter oordeelt dat de officier van justitie terecht een halve punt heeft toegekend voor de telefonische hoorzitting. De kantonrechter verwijst naar relevante wetgeving en jurisprudentie, en concludeert dat de officier van justitie niet verplicht is om zijn standpunt over samenhangende zaken verder te motiveren, maar dat de kantonrechter wel moet kunnen beoordelen of dit standpunt juist is. Aangezien de gemachtigde niet alle benodigde administratief beroepschriften heeft overgelegd, kan de kantonrechter niet vaststellen of de officier van justitie gelijk heeft. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en de beslissing van de officier van justitie moet worden vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding.
De kantonrechter kent een proceskostenvergoeding toe van € 681,-, waarbij rekening is gehouden met de werkzaamheden van de gemachtigde in de samenhangende zaken. De uitspraak is openbaar gedaan door de kantonrechter en de griffier, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de uitspraak.