ECLI:NL:RBDHA:2022:3551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verblijfsrecht van een Poolse gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Poolse gemeenschapsonderdaan, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had op grond van het Unierecht, omdat hij sinds begin 2019 geen arbeid in loondienst meer verrichtte en niet had aangetoond dat hij op zoek was naar werk. Eiser was het niet eens met dit besluit en voerde aan dat hij wel degelijk een reële kans op werk had en dat de staatssecretaris te restrictief had getoetst. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 6 april 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door een waarnemer van zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op goede gronden had vastgesteld dat eiser geen verblijfsrecht had, maar dat de opgelegde vertrektermijn van vier weken te kort was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de vertrektermijn betrof en bepaalde dat deze termijn een maand moest zijn. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris bij de belangenafweging alle relevante omstandigheden had betrokken, maar dat de termijn van vier weken niet voldeed aan de eisen van de Verblijfsrichtlijn. Eiser kreeg een vergoeding voor de proceskosten, die door de staatssecretaris moest worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/922

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Dobosz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.W.M. van Lokven).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
Bij besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 6 april 2022 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] , die als waarnemer van eisers gemachtigde optrad. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was namens verweerder aanwezig mr. [B] .

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Poolse nationaliteit. Verweerder heeft, op voorstel van de politie, vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf (meer) heeft als gemeenschapsonderdaan. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser sinds begin 2019 geen arbeid in loondienst meer verricht en dat hij niet heeft aangetoond dat hij op zoek is naar werk [1] . Niet is gebleken dat eiser zich als werkzoekende heeft ingeschreven bij het UWV [2] , dat hij een reële kans op werk heeft of dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt om in Nederland in zijn eigen onderhoud te voorzien. Ook is volgens verweerder niet gebleken dat eiser een gezins- of familieleven in Nederland heeft of op enige manier gebonden is aan Nederland. De belangenafweging valt daarom in het nadeel van eiser uit, aldus verweerder.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij wel degelijk een reële kans op werk heeft. Verweerder heeft dit te restrictief getoetst door alleen maar te kijken naar eventuele sollicitaties en inschrijving bij het UWV. Verweerder heeft in dit kader ook ten onrechte niet betrokken dat eiser werkzaam is bij de Regenbooggroep. Niet duidelijk is waarom verweerder dat onvoldoende acht. Verder blijkt uit het stuk van de Regenbooggroep dat eiser inmiddels is gestopt met het drinken van alcohol. Dit maakt dat de aanleiding waardoor verweerder is gaan twijfelen of eiser in zijn eigen onderhoud kan voorzien, niet meer bestaat. Eiser voert ook aan dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen, mede omdat verweerder de inhoud van het stuk van de Regenbooggroep niet heeft betrokken bij de belangenafweging. Eiser heeft door zijn werkervaring ook een professioneel netwerk in Nederland en zorgt niet meer voor overlast omdat hij is gestopt met het drinken van alcohol. Ten onrechte heeft verweerder hem verder een vertrektermijn van 28 dagen geboden, nu de vertrektermijn op grond van artikel 30, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn [3] minimaal een maand moet zijn. Tot slot volgt niet duidelijk uit het bestreden besluit aan welke voorwaarden eiser moet voldoen om op een later moment weer rechtmatig verblijf in Nederland te hebben.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaling gronden van bezwaar
3. Eiser heeft verzocht zijn gronden in bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen in beroep. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van de gronden in bezwaar, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding dat besluit te vernietigen [4] .
Reële kans op werk
3.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij een reële kans op werk heeft en daarom rechtmatig verblijf heeft [5] . Zoals verweerder heeft overwogen, heeft eiser sinds februari 2019 geen arbeid meer verricht en is niet gebleken dat hij op zoek is naar werk. Eiser staat niet ingeschreven bij het UWV en ook is niet gebleken dat hij sollicitaties heeft lopen. Behalve het stuk van de Regenbooggroep heeft eiser in dit kader geen enkel stuk overgelegd. Verweerder heeft het stuk van de Regenbooggroep onvoldoende mogen achten, nu daar alleen uit blijkt dat eiser een traject volgt om zijn situatie te stabiliseren en dat hij bij hen als keuken assistent vrijwilligerswerk doet. Eiser heeft ook niet meer kunnen toelichten over dit traject, omdat hij niet aanwezig was bij de zitting.
3.2
De rechtbank is het niet eens met eiser dat verweerder te restrictief heeft getoetst of eiser een reële kans op werk heeft. Zoals overwogen onder 3.1 heeft verweerder alle relevante omstandigheden betrokken bij zijn beoordeling. Verweerder heeft, in tegenstelling tot wat eiser stelt, ook het stuk van de Regenbooggroep betrokken. Tot slot wijst de rechtbank erop dat verweerder juist heeft gekeken naar de omstandigheden die genoemd worden in het arrest dat eiser aanhaalt [6] , zoals lopende sollicitaties en inschrijvingen bij instanties zoals het UWV.
Voldoende middelen van bestaan
3.3
Voor zover eiser betoogt dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt, volgt de rechtbank hem daarin niet. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij als economisch inactieve Unieburger in zijn levensonderhoud kan voorzien [7] . Eiser heeft in dit kader geen stukken overgelegd. De enkele omstandigheid dat eiser geen vermogensdelicten heeft begaan en geen beroep op een uitkering heeft gedaan, is onvoldoende.
Belangenafweging
3.4
Verweerder heeft in het kader van de verwijderingsmaatregel een belangenafweging gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarbij alle relevante omstandigheden heeft betrokken. Verweerder heeft in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij al een tijdje vrijwillig werkloos is, dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat niet is gebleken dat hij een gezins- of familieleven in Nederland heeft. Ook heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij de Nederlandse taal niet spreekt en ook niet op een andere manier aan Nederland gebonden is. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat het gestelde professionele netwerk van eiser is betrokken, maar onvoldoende is geacht. Tot slot heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser veel overlast veroorzaakt door zijn zwervende bestaan en door de overtredingen die hij heeft gepleegd. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit gemotiveerd dat de enkele omstandigheid dat eiser geen beroep heeft gedaan op de Participatiewet, onvoldoende is om te spreken van een sterke band met Nederland. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Dat eiser bij de Regenbooggroep een traject doorloopt en in het verleden een tijdje heeft gewerkt in Nederland is onvoldoende om in dit kader tot een ander oordeel te komen.
Vertrektermijn
3.5
Verweerder heeft in dit geval een vertrektermijn van 28 dagen gehanteerd. Dat is dezelfde vertrektermijn als de termijn die wordt gehanteerd bij een terugkeerbesluit op grond van de Terugkeerrichtlijn [8] . De hoogste bestuursrechter heeft eerder geoordeeld dat verweerder bij een verwijderingsbesluit de procedure voor een terugkeerbesluit mag volgen. Desondanks is de vertrektermijn in de Terugkeerrichtlijn 28 dagen en daarmee korter dan de termijn van een maand [9] die staat genoemd in de Verblijfsrichtlijn [10] . Gelet op het voorgaande, en zoals verweerder ter zitting heeft erkend, heeft verweerder een te korte vertrektermijn gehanteerd. De rechtbank overweegt dat artikel 30, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn voldoende concreet is om door de rechter te worden toegepast. De rechtbank zal daarom uitgaan van een vertrektermijn van een maand.
Voorwaarden voor terugkomst naar Nederland
3.6
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder gehouden is om in het bestreden besluit voorwaarden te noemen waaraan eiser moet voldoen om weer terug te mogen keren in Nederland om rechtmatig verblijf te verkrijgen. Eiser zal op dat moment moeten voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 8.12 van het Vb 2000. Dit is in ieder geval pas mogelijk als hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd [11] .
Wat is de conclusie?
4. Verweerder heeft op goede gronden vastgesteld dat eiser geen verblijfsrecht heeft op grond van het Unierecht. Toch verklaart de rechtbank het beroep gegrond, gelet op hetgeen overwogen onder 3.5. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarin heeft bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten. De rechtbank voorziet zelf in de zaak op dit punt [12] en bepaalt dat de vertrektermijn dertig dagen bedraagt.
5. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank :
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder daarin heeft bepaald dat eiser Nederland binnen vier weken moet verlaten;
  • bepaalt dat de vertrektermijn een maand bedraagt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
2.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3.Richtlijn 2004/38/EG.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1604.
5.Zie artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
6.Het arrest G.M.A. tegen de Belgische Staat, van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 december 2020, ECLI:EU:C:2020:1037.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2873.
8.Richtlijn 2008/115/EG.
9.Met uitzondering van de maand februari in een niet-schrikkeljaar.
10.Artikel 30, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:562.
12.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.