In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de toekenning van een proceskostenvergoeding in het kader van een administratieve sanctie opgelegd aan de betrokkene. De gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, heeft namens de betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die de sanctie had vernietigd en de proceskosten had toegewezen. De kantonrechter heeft de partijen opgeroepen voor een zitting op 10 januari 2022, maar de gemachtigde is niet verschenen. De officier van justitie heeft ter zitting een vertegenwoordiger gestuurd.
Het geschil betreft de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de officier van justitie is toegekend, waarbij een bedrag van € 590,65 is vastgesteld voor 15 samenhangende zaken. De gemachtigde betwistte de toekenning van dit bedrag en stelde dat er onvoldoende samenhang was tussen de zaken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet verplicht is om zijn standpunt over samenhangende zaken verder te motiveren, maar dat de kantonrechter wel moet kunnen beoordelen of dit standpunt juist is, vooral als er een onderbouwde beroepsgrond wordt aangevoerd.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de officier van justitie niet voldoende bewijs heeft geleverd om de samenhang aan te tonen, omdat niet alle administratief beroepschriften waren overgelegd. Hierdoor kon de kantonrechter niet oordelen over de juistheid van het standpunt van de officier van justitie. De beslissing van de officier van justitie is vernietigd voor zover deze een proceskostenvergoeding van € 590,65 toekende. De kantonrechter heeft in plaats daarvan een bedrag van € 400,50 vastgesteld voor de proceskostenvergoeding, waarbij rekening is gehouden met de werkzaamheden van de gemachtigde in de samenhangende zaken.