ECLI:NL:RBDHA:2022:3919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
NL22.5609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dwangsombesluit inzake asielaanvraag en tijdelijke wet opschorting dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 15 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 1 april 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag ingewilligd, maar vastgesteld dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd waren vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen, die sinds 11 juli 2021 van kracht is, van toepassing is op de situatie van eiser. De rechtbank concludeert dat de artikelen van de Awb die normaal gesproken van toepassing zijn op besluiten over asielaanvragen, niet van toepassing zijn in dit geval, omdat de asielaanvraag na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet is ingediend.

De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in strijd is met het Unierecht. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5609
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser v-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.1 Daarbij heeft verweerder vastgesteld dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op de asielaanvraag (het dwangsombesluit).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het dwangsombesluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge van artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen (Tijdelijke wet), zoals deze luidt sinds 11 juli 2021, zijn de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid van de Awb niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Op grond van artikel 3 van de Tijdelijke wet blijft artikel 1 buiten toepassing indien verweerder vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op een aanvraag tot het verlenen van zo’n verblijfsvergunning én verweerder voor die inwerkingtreding van eiser een geldige ingebrekestelling heeft ontvangen.
2. Eiser heeft de asielaanvraag op 15 september 2021 ingediend, dus na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet per 11 juli 2021. Gelet hierop doet de situatie zoals bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet zich niet voor en is artikel 4:17 van de Awb niet
1. Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
van toepassing. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom bij niet tijdig beslissen op een asielaanvraag in strijd is met het Unierecht.
4. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR20197152

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.