Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is op 24 april 2018 door KLM aangemeld bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) voor een veiligheidsonderzoek en afgifte van een vvgb voor de vertrouwensfunctie van piloot bij de KLM. Eiser woonde toen ongeveer zeven jaar in Qatar en werkte bij Qatar Airways. Daarvoor woonde en werkte hij voor één jaar in Griekenland. Hij is in het buitenland gaan werken vanwege de destijds ongunstige Nederlandse arbeidsmarkt. Eiser wil zich met zijn gezin vestigen in Nederland om bij de KLM aan de slag te gaan als piloot.
2. Verweerder heeft geweigerd om voor eiser een vvgb af te geven, omdat het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd voor de conclusie dat er voldoende waarborgen zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De oorzaak daarvan is dat de AIVD over de jaren waarop het veiligheidsonderzoek betrekking heeft (de beoordelingsperiode) over eiser geen gegevens heeft kunnen inwinnen bij de inlichtingen- of veiligheidsdienst van Qatar, omdat de AIVD daar geen samenwerkingsrelatie mee heeft. De door eiser zelf overgelegde gegevens over zijn werk en verblijf in Qatar kunnen volgens verweerder de ontbrekende gegevens niet vervangen. Verweerder heeft bij het weigeren van de vvgb het belang van de bescherming van de nationale veiligheid zwaarder laten wegen dan het belang van eiser om als piloot bij de KLM te kunnen gaan werken.
3. Het wettelijk kader zoals deze van toepassing was ten tijde van het bestreden besluit, is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat de vvgb niet kan worden geweigerd op basis van het ontbreken van een samenwerkingsrelatie met Qatar. Verweerder heeft zich namelijk niet voldoende ingespannen om alle beschikbare en aanvaardbare mogelijkheden tot verkrijging van voldoende gegevens aan te wenden. Daarbij is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan de wel beschikbare gegevens zoals door eiser overgelegd. Verder betoogt eiser dat de nadelige gevolgen van het besluit voor hem onevenredig zijn, waardoor verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb). Bovendien doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Tot slot stelt eiser dat de beslissing in strijd is met het recht op vrije arbeidskeuze en verzoekt de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de vraag of de Beleidsregel in strijd is met het sociaal grondrecht op vrije arbeidskeuze.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen, vloeit uit artikel 8, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken (de Wvo) de verplichting voor de minister voort zich in te spannen om alle beschikbare en aanvaardbare mogelijkheden tot verkrijging van voldoende gegevens aan te wenden. Verweerder heeft in beginsel aan deze verplichting voldaan, nu uit navraag bij de AIVD is gebleken dat de dienst niet met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van Qatar samenwerkt en in het kader van het veiligheidsonderzoek derhalve geen persoonsgegevens over eiser kunnen worden uitgewisseld.Het is voorts niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of de AIVD een samenwerkingsrelatie dient aan te gaan met de veiligheidsdiensten van Qatar. Daarbij heeft verweerder in november 2018, en derhalve voor het bestreden besluit op bezwaar, getoetst of samenwerking met de inlichtingen- en veiligheidsdienst in Qatar mogelijk is. Deze weging heeft ertoe geleid dat is geoordeeld dat geen samenwerkingsrelatie met deze dienst wordt aangegaan, omdat niet is voldaan aan de criteria als genoemd in artikel 88 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser overgelegde informatie, zoals zijn werkrooster, creditcardafschriften, logboek en hoteloverzichten, onvoldoende zijn voor zijn veiligheidsonderzoek. In de door eiser overgelegde informatie ontbreken namelijk de benodigde politieke gegevens als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wvo. Dergelijke gegevens kunnen alleen worden verkregen van inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Gelet op voorgaande heeft verweerder de verklaring van geen bezwaar dan ook mogen weigeren. Ten aanzien van de vraag of verweerder gebruik had moeten maken van de uitzonderingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel wordt als volgt overwogen.
Uitzonderingsmogelijkheid
6. Uit de toelichting op de Beleidsregel volgt dat verweerder bij de beoordeling of gebruik wordt gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid vereist dat de betrokkene en/of diens partner ten minste gedurende de helft van de beoordelingsperiode, in dit geval vier jaar, in Nederland heeft verbleven of in een land met een inlichtingen- of veiligheidsdienst waarmee Nederland samenwerkt. Daarbij geldt dat voor de overige periode verifieerbare informatie dient te worden aangeleverd. De toelichting stelt voorts dat het verblijf in het buitenland in beginsel verband dient te houden met een plaatsing door de Nederlandse overheid, werkzaamheden voor in Nederland gevestigde bedrijven of studie, stage, vrijwilligerswerk of werkzaamheden voor een internationale organisatie of betrouwbare niet-gouvernementele organisatie. Deze toelichting acht de hoogste bestuursrechter niet onredelijk.Eiser heeft ondanks korte periodes van verblijf in Nederland en andere landen waarmee Nederland een samenwerkingsrelatie heeft, zijn hoofdverblijf in Qatar behouden en stond daar ook ingeschreven. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de periodes in Nederland en de andere landen, waarover eiser gegevens heeft overgelegd, te kort waren om hieraan betekenis toe te kennen in verband met de voorwaarde over het verkrijgen van de benodigde gegevens. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de Beleidsregel op onjuiste wijze zou hebben toegepast.
Voorts overweegt de rechtbank dat de Beleidsregel 2021 waar eiser zich op beroept niet van toepassing is, omdat het veiligheidsonderzoek al was afgerond voor de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregel. Maar ook uitgaande van het daarin opgenomen beleid blijft het uitgangspunt dat voldoende informatie aanwezig moet zijn om de betrouwbaarheid te kunnen beoordelen.
7. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt die naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk is zodat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor eiser geen uitzondering op het beleid hoefde te worden gemaakt. De rechtbank betrekt hierbij dat politieke gegevens over eiser ontbreken over het grootste deel van de beoordelingsperiode. Dat eiser zoals hij stelt geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid, is nu juist wat door het ontbreken van gegevens niet kan worden onderzocht. Anders dan eiser stelt, maakt het daarbij niet uit dat hij als piloot voor een luchtvaartmaatschappij in Qatar al toegang heeft tot de beveiligde gebieden op Schiphol nu er een verschil bestaat tussen de autorisatie en bevoegdheden van verkeersvliegers die werkzaam zijn bij een buitenlandse vliegmaatschappij ten opzichte van verkeersvliegers die werken voor een Nederlandse maatschappij
.Bovendien heeft eiser in theorie de mogelijkheid om zijn beroep in het buitenland uit te oefenen, dan wel in Nederland een beroep uit te oefenen waarvoor geen verklaring van geen bezwaar vereist is.
8. Eiser beroept zich verder op het standpunt dat artikel 3, derde lid, van de Beleidsregel in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat personen die de helft van de beoordelingsperiode in een land hebben gewoond waarmee een samenwerkingsrelatie bestaat, wel eigen informatie mogen aanleveren. Deze mogelijkheid heeft eiser niet nu Nederland geen samenwerking heeft met de inlichtingen- en veiligheidsdienst in Qatar. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel kan slagen en verwijst daartoe naar de hoogste bestuursrechter die in haar uitspraak van 24 november 2021 de toepassing van dit beleid niet onredelijk heeft geacht.Daarbij is geen sprake van gelijke gevallen nu eiser niet meer dan de helft van de beoordelingsperiode in een land heeft gewoond waarmee een samenwerkingsrelatie bestaat. Dat dit onderscheid wordt gemaakt, is niet onredelijk en verklaarbaar.
9. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat het inherent is aan de systematiek van de Wvo dat eiser als gevolg van de weigering van de verklaring zijn functie als piloot in Nederland niet kan uitoefenen. Van strijdigheid met het recht op vrije arbeidskeuze is geen sprake. Dit is namelijk geen absoluut recht en kan beperkt worden ter bescherming van de nationale veiligheid. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de vraag of het beleid in strijd is met het sociaal grondrecht op vrije arbeidskeuze.
10.
Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.