ECLI:NL:RBDHA:2022:4157

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
NL22.6682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en zicht op uitzetting naar Mali

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een tweede vervolgberoep betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die op 18 januari 2022 was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.H.F. Pools, heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitzettingsonderhandelingen met de Malinese autoriteiten problematisch zijn en dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er zicht op uitzetting naar Mali is. De rechtbank heeft begrip voor de diplomatieke uitdagingen, maar oordeelt dat verweerder in de relevante periode niet voldoende heeft gedaan om aan te tonen dat de uitzetting binnen een redelijke termijn mogelijk is. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring met ingang van 20 april 2022 onrechtmatig verklaard en bevolen dat deze wordt opgeheven. Tevens is verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.400,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6682

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pools).

Procesverloop

Verweerder heeft op 18 januari 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring opnieuw beroep ingesteld op 15 april 2022. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 april 2022 een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd op 20 april 2022.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 29 april 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al tweemaal eerder heeft getoetst. Op het eerste beroep (NL22.1058) is beslist bij uitspraak van 2 februari 2022. Op het eerste volgberoep (NL22.3220) is beslist bij uitspraak van 8 maart 2022.
3. Uit de uitspraak van 8 maart 2022 in de zaak NL22.3220 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 7 maart 2022, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds laatstgenoemde datum de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen sprake meer is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Mali. Tot op heden is nog steeds niet vernomen of de Malinese autoriteiten een laissez-passer (LP) zullen afgeven. Er heeft voorts geen rappel plaatsgevonden. Sinds 9 maart 2022 is er geen zinvolle uitzettingshandeling meer verricht. Verweerder heeft daarom eveneens onvoldoende voortvarend gehandeld. De belangenafweging dient volgens eiser in zijn voordeel uit te vallen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Eiser is op 18 januari 2022 in bewaring gesteld. De LP-aanvraag van eiser dateert van 14 december 2021. Op 30 december 2021 en 20 januari 2022 is op deze aanvraag gerappelleerd. Op 15 februari 2022 heeft de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) aan de diplomatieke vertegenwoordiging in Mali eiser voorgesteld voor een presentatie in persoon (PIP) en daarbij data genoemd. Op 21 februari 2022 is de consul gerappelleerd over de PIP. Op 1 maart 2022 heeft de PIP plaatsgevonden en is de Malinese nationaliteit van eiser bevestigd.
7. Op 9 maart 2022 heeft, zo valt af te leiden uit de in dit dossier overgelegde voortgangsrapportage (hierna: M-120), verweerder met de consul van Mali gesproken over de voortgang van de LP-aanvraag. In de M-120 is hierbij het volgende vermeld:
“De consul heeft DIA geïnformeerd dat het rapport van de ambassade naar Bamako is verstuurd en dat de ambassade in afwachting blijft van de instructies van de hoofdstad.
Het is nog niet bekend of er een LP wordt afgegeven.”
8. Op 24 maart 2022 en 31 maart 2022 is er vervolgens in de M-120 de hiernavolgende identieke tekst opgenomen:

“DIA blijft in afwachting van het antwoord van de Malinese autoriteiten. Het is nog niet bekend of de ambassade een LP mag afgeven, voor de terugkeer van [eiser] naar Bamako.”

9. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder op zitting aangegeven dat er niet (meer) is gerappelleerd, dat het een precaire situatie is en dat verweerder de Malinese autoriteiten niet wenst te “irriteren”. Daarbij is ook aangegeven dat geprobeerd wordt het contact gaande te houden. Verweerder is, zo stelt hij, afhankelijk van de Malinese autoriteiten. Voorts heeft verweerder in zijn verweerschrift aangegeven dat er 1 LP is afgegeven in 2019 en 1 LP is afgegeven in 2021 voor gedwongen vertrek. Om deze reden ontbreekt het zicht op uitzetting dan ook niet, aldus verweerder.
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1603, volgt dat mede bepalend is voor het zicht op uitzetting of de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten.
11. De rechtbank heeft er begrip voor dat de uitzettingsonderhandelingen met betrekking tot een aantal landen lastig kunnen zijn, en acht het daarbij ook redelijk dat verweerder ruimte moet worden geboden voor het proces van dit soort diplomatieke onderhandelingen, waarbij verder naar het oordeel van de rechtbank geldt dat verweerder zich niet voor elk verstreken tijdsverloop op detailniveau hoeft te verantwoorden.
12. Inbewaringstelling is niettemin belastende besluitvorming, waarbij verweerder de bewijslast draagt voor de omstandigheid dat – nog altijd – aan de voorwaarden voor de bewaring wordt voldaan. Toegespitst op de hier aan de orde zijnde materie dient verweerder in de hier relevante periode voldoende aannemelijk te maken dat het proces van contactmomenten met de Malinese autoriteiten ook daadwerkelijk ergens toe zal leiden.
13. Desgevraagd heeft verweerder niet concreet kunnen maken of – en zo ja: wat voor – contactmomenten er hebben plaatsgevonden met de autoriteiten na 9 maart 2022, en specifiek, gelet op de M-120, op 24 maart 2022 en 31 maart 2022. Inzicht in (de inhoud van) dit contactproces ontbreekt, zoals eisers gemachtigde ook op zitting heeft benadrukt. Bij deze stand van zaken is er dan ook sinds 9 maart 2022 in feite in het geheel geen concreet signaal van de Malinese autoriteiten afgekomen dat het in de lijn der verwachting ligt dat er een LP zal worden verstrekt. Het tegendeel heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt met de (door eiser verder niet betwiste) omstandigheid dat er 1 LP in 2019 en in 1 LP in 2021 is verstrekt voor gedwongen vertrek. Daargelaten dat dit ook op zichzelf bezien een zeer geringe hoeveelheid is, heeft verweerder met deze cijfers niet aannemelijk gemaakt hoeveel LP-aanvragen er in dat tijdvak zijn ingediend en onder welke omstandigheden deze LP’s zijn afgegeven – en aldus hoe groot de succesratio is. De enkele omstandigheid dat vreemdelingen – zoals eiser – wel kunnen worden gepresenteerd, maakt dat het op de weg van verweerder ligt om voldoende aannemelijk te maken dat een LP verstrekt zal worden, niet anders. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:597. Dat er nog wel vertrekgesprekken worden gevoerd, maakt het voorgaande evenmin anders. Weliswaar is de nationaliteit van eiser bevestigd maar verweerder is in het kader van het gedwongen vertrek niettemin geheel afhankelijk van de medewerking van de autoriteiten. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de in maart en april 2022 georganiseerde vertrekgesprekken dit proces zouden kunnen bespoedigen.
14. Gegeven de onder rechtsoverweging 11 aangegeven ruimte die verweerder redelijkerwijs gegund moet worden voor het proces van het aanhalen van contacten met de autoriteiten, om daarmee dus aannemelijk te maken dat de onderhandelingen ergens toe zullen leiden, betekent het voorgaande niet dat de rechtbank van oordeel is dat het zicht op uitzetting reeds ontbreekt vanaf 7 maart 2022. De rechtbank acht het
in dit gevalredelijk om verweerder een termijn van zes weken te bieden na het gesprek met de consul op 9 maart 2022, dat de rechtbank in dit dossier duidt als concreet signaal, om in het contactproces met de autoriteiten wederom een concreet signaal te verkrijgen waaruit volgt dat het voldoende aannemelijk is dat een LP verstrekt zal gaan worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder binnen deze termijn, die verstreken is op 20 april 2022, dit echter niet aannemelijk gemaakt. De belangen en omstandigheden afwegend is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de bewaring vanaf 20 april 2022 onrechtmatig is vanwege het ontbreken van voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn per die datum.
15. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 20 april 2022 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
16. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 14 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.400,-.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 3 mei 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.