ECLI:NL:RBDHA:2022:4628
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Koptische christen uit Egypte wegens ongeloofwaardige verklaringen over eerwraak en onvoldoende bescherming door autoriteiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Koptische christen uit Egypte die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en een terugkeerbesluit opgelegd. De eiser vreesde voor zijn leven vanwege zijn geloof en de dreiging van eerwraak door de familie van zijn verloofde. Tijdens de zitting op 16 december 2021 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn vrees voor eerwraak ongeloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade of vervolging in Egypte. De rechtbank baseerde dit oordeel op het tijdsverloop van de ondervonden problemen, die zich tussen 2013 en 2015 hebben voorgedaan, en het feit dat Koptische christenen in Egypte niet als een kwetsbare minderheidsgroep worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de eiser zich, indien nodig, elders in Egypte kan vestigen en dat hij niet heeft aangetoond dat hij geen bescherming kan inroepen van de Egyptische autoriteiten.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.