ECLI:NL:RBDHA:2022:4628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
NL21.9851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Koptische christen uit Egypte wegens ongeloofwaardige verklaringen over eerwraak en onvoldoende bescherming door autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Koptische christen uit Egypte die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, en een terugkeerbesluit opgelegd. De eiser vreesde voor zijn leven vanwege zijn geloof en de dreiging van eerwraak door de familie van zijn verloofde. Tijdens de zitting op 16 december 2021 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was.

De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn vrees voor eerwraak ongeloofwaardig geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade of vervolging in Egypte. De rechtbank baseerde dit oordeel op het tijdsverloop van de ondervonden problemen, die zich tussen 2013 en 2015 hebben voorgedaan, en het feit dat Koptische christenen in Egypte niet als een kwetsbare minderheidsgroep worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de eiser zich, indien nodig, elders in Egypte kan vestigen en dat hij niet heeft aangetoond dat hij geen bescherming kan inroepen van de Egyptische autoriteiten.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9851

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

ProcesverloopBij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.H.H. Alnima. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Egyptische nationaliteit. Aan zijn asielaanvraag legt eiser het volgende ten grondslag. Ten eerste vreest eiser vanwege het zijn van koptisch christen voor de moslims in Minya. Zo heeft eiser te maken gehad met problemen als onderdrukking, uitschelden, (doods)bedreiging en is hij aangevallen met een insectenspray. Daarnaast heeft de familie van zijn verloofde [A] gedreigd om eiser te vermoorden en vreest eiser dus voor eerwraak.
2. Verweerder onderscheidt de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Onderdrukking en uitschelding van betrokkene door moslims in Minya;
Bedreiging met de dood en een aanval met insectenspray op
betrokkene door moslims;
4. Eerwraak wegens het gehad hebben van gemeenschap voor het huwelijk.
Verweerder heeft alleen het vierde element ongeloofwaardig geacht.
3. Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Hierna wordt daarop voor zover van belang verder ingegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over zijn vrees voor eerwraak ongeloofwaardig zijn, en overweegt daarover het volgende.
4.1
Eiser heeft verklaard [1] dat hij aan de familie van zijn verloofde heeft verteld dat hij maar één testikel had. De familie van zijn verloofde zou tegen hem hebben gezegd dat hij onderzoek moest laten doen. Eiser heeft overlegd met artsen en die hebben hem verteld dat dit geen obstakel hoeft te zijn voor het krijgen van kinderen. Eiser heeft ook verklaard dat hij vervolgens gemeenschap met zijn verloofde heeft gehad voor het huwelijk, met de bedoeling om toestemming van de familie te krijgen. Hij was bang dat anders het huwelijk niet door zou gaan. In plaats van toestemming te krijgen, werd eiser echter bedreigd en vervolgens is hij wegens de vrees voor eerwraak gevlucht.
4.2
Verweerder beoordeelt de verklaringen van eiser over het veiligstellen van zijn huwelijk niet ten onrechte als inconsistent. Naast voormelde verklaring heeft eiser tevens verklaard dat als hij voorafgaand aan het huwelijk een medisch onderzoek had laten doen, tijdens dat onderzoek zou zijn gebleken dat hij slechts één testikel had en de familie van zijn verloofde geen toestemming zou hebben gegeven voor het huwelijk [2] . Die verklaring valt echter niet te rijmen met de onder 4.1 vermelde verklaring dat eiser zelf al tegen de familie had verteld dat hij maar één testikel had. De verklaring van eiser dat hij - ondanks de daaraan verbonden risico’s - voorafgaand aan het huwelijk gemeenschap heeft gehad met zijn verloofde omdat dit de enige manier was om zijn huwelijk veilig te stellen, is daarmee ook niet geloofwaardig.
4.3
Reeds hierom heeft verweerder het relaas voor zover dat ziet op vrees voor eerwraak ongeloofwaardig kunnen achten. Wat verweerder verder aan zijn standpunt over de geloofwaardigheid van de gestelde vrees voor eerwraak ten grondslag heeft gelegd en wat daartegen is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
5.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet voor een asielvergunning in aanmerking komt op grond van de geloofwaardig geachte relevante elementen 2 en 3. Niet aannemelijk is dat eiser een reëel risico loopt op ernstige schade of vervolging vanwege het zijn van Koptisch christen in Egypte. Verweerder heeft daarbij allereerst het tijdsverloop, dat aanzienlijk is, kunnen betrekken. De ondervonden problemen vonden in 2013-2015 plaats en vormden destijds geen aanleiding om te vluchten. Eiser is zelfs na een periode van vertrek uit Egypte weer teruggekeerd.
5.2
Verder overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak [3] van de hoogste bestuursrechter volgt dat Koptische christenen in Egypte niet hoeven te worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Uit die rechtspraak volgt dat voor christenen in het algemeen geen reëel risico bestaat op vervolging of een onmenselijke behandeling, maar dat dat risico wel bestaat in gebieden buiten de grote steden, onder meer in gebieden waar moslims veel invloed hebben. Koptische christenen worden geacht zich te kunnen onttrekken aan eventueel dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders in Egypte te vestigen. Het betoog van eiser dat de situatie van Koptische christen in Egypte is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de uitspraken van de hoogste bestuursrechter, slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de door eiser overgelegde informatie geen wezenlijk ander beeld naar voren komt met betrekking tot de veiligheidssituatie van Koptische christenen in Egypte, dan het beeld wat gelet op de algemene informatie bekend was ten tijde van de uitspraken van de hoogste bestuursrechter. Zo volgt uit het nieuwsartikel van de Kanttekening van 28 mei 2019 [4] dat Koptische christenen in met name de rurale gebieden te maken kunnen krijgen met discriminatie en gewelddadige acties, maar niet dat dit in heel Egypte het geval is of dat in het algemeen gesproken kan worden van een situatie van vervolging. Uit het op de website van Kerknet gepubliceerde nieuwsartikel van 14 januari 2018 [5] volgt dat inderdaad sprake is van discriminatie en dodelijke incidenten gericht tegen Koptische christenen in Egypte, maar ook dat sprake is van overheidssteun en nieuwe wetten om discriminatie en achterstelling tegen te gaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en aan te nemen dat de veiligheidssituatie in Egypte zodanig is verslechterd dat eiser al op grond van het zijn van Koptisch christen een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Egypte.
5.3
De rechtbank overweegt dat verweerder in aanvulling op het voorgaande aan eiser mocht tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt geen bescherming te kunnen inroepen van de Egyptische autoriteiten. Uit het door verweerder in het bestreden besluit opgenomen rapport “2020 Report on International Religious Freedom: Egypt” [6] blijkt namelijk dat de Egyptische autoriteiten niet alleen in Caïro, maar ook in bijvoorbeeld Al-Barsha en Dabbous optreden wanneer sprake is van geweld tegen Koptische christenen. Ook is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat eiser ooit bescherming heeft gezocht bij de Egyptische autoriteiten en hij zijn stelling dat dit niet mogelijk zou zijn enkel baseert op zijn eigen aannames hierover. Verder kan eiser indien nodig zich elders in Egypte vestigen. Het betoog van eiser dat verweerder niet voldoende en conform zijn beleid heeft getoetst of voor eiser sprake is van een vestigingsalternatief, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Verweerder heeft zich namelijk terecht op het standpunt gesteld dat de overwegingen die zien op het inroepen van binnenlandse bescherming en de aanwezigheid van een vestigingsalternatief nadrukkelijk als overwegingen ten overvloede dienen te worden gelezen.
5.4
Voor zover eiser ter zitting heeft gesteld dat hij niet naar Egypte kan terugkeren vanwege zijn christelijke tatoeages op onder meer zijn hand en bovenarm, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank overweegt dat uit de gehoren op geen enkele wijze blijkt dat eiser problemen heeft gehad of zal krijgen vanwege deze tatoeages. Eiser heeft dit standpunt verder ook niet onderbouwd. Nu eiser pas tijdens zitting te kennen heeft gegeven dat hij christelijke tatoeages heeft, ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr.A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Pagina 14 nader gehoor.
2.Pagina 18 nader gehoor.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2623, en de uitspraak van de ABRvS van 5 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:7.
4.Ewout Klei, ‘Opkomen voor christenen heeft gevolgen voor je carrière’,
5.Opendoors UK/The Guardian, ‘Koptische christenen nooit eerder zo zwaar vervolgd’,
6.United States Department of State, ‘2020 Report on International Religious Freedom: Egypt’, 12 mei 2021, p. 22.