Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft aan eiseres bij besluit van 7 januari 2019 een toevoeging verleend voor het voeren van een hoger beroepsprocedure door mr. [derde-partij] , advocaat bij advocatenkantoor ‘ [kantoor] B.V.’ (hierna te noemen: [derde-partij] .), tegen een vonnis in kort geding.Bij dit vonnis is eiseres veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan haar ex-echtgenoot.
2. In het kader van de hoger beroepsprocedure zijn eiseres en haar ex-echtgenoot tot andersluidende afspraken gekomen. Het gerechtshof Den Haag heeft deze afspraken vastgelegd in een proces-verbaal van comparitie van 8 april 2019. Uit dit proces-verbaal blijkt onder meer dat ter beëindiging van de procedure, de ex-echtgenoot van eiseres een bedrag van € 50.000- aan eiseres betaalt en dat de betaling uiterlijk op 22 april 2019 zal plaatsvinden op een bankrekeningnummer ten name van ‘Stichting derdengelden advocatenkantoor [kantoor] c.s.’ (hierna: de derdenrekening). Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat er geen uitvoering aan het vonnis in kort geding wordt gegeven en dat de nog lopende echtscheidingsprocedure en de verdelingskwestie met voorgaande afspraken worden beëindigd.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Na resultaatsbeoordeling is namelijk gebleken dat op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak, eiseres aanspraak kon maken op een bedrag van € 50.000,-. Dit bedrag overschrijdt de voor eiseres geldende normgrens van € 15.180,-. Eiseres dient daarom de vergoeding die verweerder aan [derde-partij] . heeft betaald (€ 1.591,85) terug te betalen aan verweerder.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder overneming van het advies van de Commissie voor Bezwaar, op het standpunt gesteld dat de toevoeging terecht en op juiste gronden is ingetrokken.
Wat stellen partijen in beroep?
5. Eiseres voert onder meer aan dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, waarbij het resultaat van € 50.000- ten onrechte als reden is gebruikt voor het intrekken van twee toevoegingen met hetzelfde rechtsbelang. Dat géén sprake zou zijn van hetzelfde rechtsbelang, heeft verweerder niet duidelijk gemaakt. Omdat het resultaat van € 50.000- reeds als reden voor de intrekking van een andere toevoeging ( [toevoegingsnummer] ) is gebruikt, past het niet om dit resultaat nog een keer te gebruiken voor intrekking van onderhavige toevoeging. Eiseres heeft over het bedrag van € 50.000- bovendien niet kunnen beschikken omdat [derde-partij] . dit bedrag naar haar stichting Derdengelden heeft laten overmaken en vervolgens daarop beslag heeft laten leggen. Eiseres vindt verder dat verweerder ten onrechte stelt dat de echtscheidingsprocedure en de kortgedingprocedure in het hoger beroep, gelijktijdig zouden zijn geëindigd. Tot slot is volgens eiseres geen, dan wel een onjuiste, belangenafweging verricht. De gevolgen van de intrekking van de toevoeging zijn zeer nadelig en onevenredig voor eiseres, te meer gezien de hoge advocaatkosten, de hoogte van haar jaarlijkse inkomen en het feit dat zij de zorg heeft over twee minderjarige kinderen. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat er geen resultaat is behaald. Rekening houdend met de verplichting om verweerder de eerdere toevoeging in de echtscheidingsprocedure terug te moeten betalen en het bijkomende honorarium voor [derde-partij] ., blijft er van het bedrag van € 50.000- niets over. Er blijft dan ook geen grond meer op basis waarvan de toevoeging ingetrokken zou moeten worden.
6. Voor verweerder staat, gezien het proces-verbaal van 8 april 2019, vast dat eiseres als uitkomst van de zaak waarvoor de toevoeging is verleend, recht heeft op een geldsom die de voor haar geldende normgrens ruimschoots overschrijdt. De vraag of sprake is van eenzelfde rechtsbelang en/of gelijktijdige afdoening is voor de resultaatsbeoordeling van de onderhavige toevoeging niet relevant. De eerdere intrekking van de toevoeging [toevoegingsnummer] (hierna: de eerdere toevoeging) staat een intrekking van de onderhavige toevoeging niet in de weg omdat elke toevoeging afzonderlijk aan een resultaatsbeoordeling wordt onderworpen. Verder is het resultaat van € 50.000,- door de ex-echtgenoot van eiseres voldaan op de derdenrekening van [derde-partij] . Er is dan ook geen sprake van oninbaarheid bij de debiteur van eiseres. Het feit dat een financieel geschil is ontstaan tussen eiseres en [derde-partij] . betreft geen zwaarwegende omstandigheid in de zin van artikel 34g van de Wrb.De hoogte van de advocaatkosten en de persoonlijke financiële gevolgen voor eiseres worden eveneens niet aangemerkt als zwaarwegende omstandigheden.
7. De derde-partij voert onder meer aan dat de overboeking van € 50.000,- naar de derdenrekening van het kantoor een onderdeel is van de afspraak tussen eiseres en haar ex-echtgenoot. Anders dan eiseres stelt, zijn de toevoegingen niet voor hetzelfde rechtsbelang verstrekt. Van gelijktijdige afdoening van connexe procedures is ook geen sprake. De echtscheiding en het hoger beroep zijn immers niet afgedaan in één uitspraak. De echtscheidingsprocedure was bovendien meeromvattend dan uitsluitend het akkoord dat is opgenomen in het proces-verbaal van 8 april 2019.
8. Uit artikel 34g van de Wrb en haar totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2003/04, 29 685, nr. 3, blz. 22 e.v.) volgt dat voor het antwoord op de vraag of een verleende toevoeging met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken, slechts het resultaat van de zaak waarvoor een toevoeging is verleend van belang is. Daarbij dient er een directe relatie te bestaan tussen de uitkomst van de zaak en de verleende rechtsbijstand.
9. Op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb dient van intrekking van de toevoeging te worden afgezien als zwaarwegende omstandigheden zich tegen intrekking verzetten. Verweerder heeft het beleid neergelegd in de Werkinstructie Zwaarwegende omstandigheden. De in aanmerking te nemen omstandigheden zijn niet beperkt tot die omstandigheden die in de werkinstructie als zwaarwegend zijn aangemerkt. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb blijkt dat elke zaak waarin zwaarwegende omstandigheden worden gesteld individueel moet worden beoordeeld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
10. De rechtbank stelt vast dat de zaak waarvoor de toevoeging is verleend, definitief is afgehandeld met het proces-verbaal van 8 april 2019 van het gerechtshof Den Haag. Uit dit proces-verbaal volgt dat er een financieel resultaat is behaald dat de voor eiseres geldende normgrens overschrijdt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat op grond van artikel 34g van de Wrb, de toevoeging met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. De omstandigheid dat er voor een eerdere procedure ook een toevoeging is verleend ( [toevoegingsnummer] ), kan in dit geval niet tot een ander oordeel leiden. Deze eerdere toevoeging is immers ingetrokken en deze intrekking is onherroepelijk nu eiseres daartegen geen rechtsmiddelen heeft ingesteld. De rechtbank is daarom ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de vraag of onderhavige toevoeging onder hetzelfde rechtsbelang van de eerdere toevoeging valt, niet meer relevant is. De eerdere toevoeging bestond immers ten tijde van de intrekking van onderhavige toevoeging niet meer.
11. Eiseres heeft verder ter zitting benadrukt dat zij feitelijk niet over het bedrag van € 50.000,- heeft beschikt omdat het bedrag is overgeboekt naar de derdenrekening van [derde-partij] . Vervolgens heeft [derde-partij] . daarop beslag gelegd. Eiseres stelt dat daarmee sprake is van een zwaarwegende omstandigheid waardoor van de intrekking van de toevoeging moet worden afgezien. Zij verwijst daarbij naar het beleid van verweerder waaruit blijkt dat sprake kan zijn van een zwaarwegende omstandigheid wanneer de geldsom oninbaar is, bijvoorbeeld in het geval van conservatoir derdenbeslag op het financiële resultaat van de zaak.
De rechtbank is echter van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een zwaarwegende omstandigheid zoals bedoeld in het beleid van verweerder. Het betreffende beleid ziet immers op de situatie waarin de vordering of het geldbedrag niet inbaar is omdat door een derde beslag is gelegd op bijvoorbeeld de (financiële) middelen van de partij die het geldbedrag aan de rechthebbende moet overmaken. In deze zaak is dat niet het geval, omdat het bedrag conform de afspraak in het proces-verbaal van het gerechtshof, ten behoeve van eiseres is overgemaakt naar de derdenrekening van [derde-partij] . Daarmee staat vast dat het financiële resultaat is geïnd, waardoor geen sprake meer kan zijn van oninbaarheid zoals bedoeld in het beleid van verweerder. Dat eiseres stelt dat het geldbedrag zonder haar instemming is overgemaakt naar de derdenrekening, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. In wat eiseres hierover heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andere conclusie dan verwoord in de beslissing van de Raad van Discipline, naar aanleiding van de door eiseres ingediende klachten tegen [derde-partij] .
12. In het overige dat eiseres naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder (anderszins) vanwege zwaarwegende omstandigheden in de zin van artikel 34g van de Wrb had moeten afzien van intrekking van de toevoeging. Uit vaste rechtspraak volgt dat de omstandigheid dat de advocaatkosten de normgrens overschrijden, niet als zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in voornoemd artikel kan worden aangemerkt.Zoals de rechtbank echter onder verwijzing naar artikel 34f van de Wrb heeft uiteengezet in haar uitspraak over de invordering als gevolg van de intrekking van de eerdere toevoeging,moeten zulke omstandigheden wel worden betrokken in het kader van de vraag of een invorderingsbesluit gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de te dienen doelen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.