In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in Alphen aan den Rijn. De eiseres, die zich verzet tegen de vergunning, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat de vergunninghoudster toestemming heeft gegeven voor het verbouwen en uitbreiden van een pand. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geconstateerd dat er gebreken waren in de motivering van het bestreden besluit. In de tussenuitspraak van 14 december 2021 heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. Verweerder heeft vervolgens een aanvullende motivering ingediend, waarin hij stelt dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat er vanuit een goede ruimtelijke ordening ruimte is om van het bestemmingsplan af te wijken.
De rechtbank heeft de aanvullende motivering beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder de gebreken in het bestreden besluit voldoende heeft hersteld. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de goothoogte binnen het bouwvlak wordt overschreden, maar heeft geoordeeld dat de motivering van verweerder op dit punt niet ondeugdelijk is. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek is afgewezen omdat zij haar schade niet heeft onderbouwd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.