ECLI:NL:RBDHA:2022:5572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
SGR 21/6172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met 78 woningen en garage in Den Haag

Op 7 juni 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met als derde-partij Aaltje Noordewier Ontwikkeling B.V. De zaak betreft een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met 78 woningen en een garage aan de Aaltje Noordewierstraat en Louis Davidsstraat in Den Haag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 augustus 2021, waarbij de vergunning is verleend. Eiser betoogde dat hij als omwonende onvoldoende betrokken was bij de besluitvorming en dat er geen adequaat participatietraject heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) correct is gevolgd en dat de zienswijzen van eiser en andere omwonenden in de besluitvorming zijn betrokken.

De rechtbank heeft ook de inhoudelijke beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de gevolgen voor privacy, uitzicht, geluidsoverlast en parkeren. Eiser stelde dat het bouwplan zijn privacy zou aantasten en dat er geluidsoverlast zou zijn van de toekomstige bewoners. De rechtbank concludeerde dat de vergunning op zorgvuldige wijze is verleend en dat de belangen van de vergunninghoudster zwaarder wegen dan de bezwaren van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6172

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: G. Tjon Man Tsoi).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Aaltje Noordewier Ontwikkeling B.V., te Amsterdam, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. F. onrust).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2021, gepubliceerd op 19 augustus 2021 [1] , (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een gebouw met 78 woningen en een garage ter plaatse van het te slopen kantoor- en kerkgebouw aan de Aaltje Noordewierstraat 199 en Louis Davidsstraat 2 te Den Haag.
Op 22 september 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 12 januari 2022 heeft vergunninghoudster haar zienswijze naar voren gebracht.
Op 24 maart 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Onderhavige beroepszaak is samen met de beroepszaken met zaaknummers SGR 21/6180 en SGR 21/6209 ter zitting behandeld op 25 april 2022. Eiser is verschenen. Daarnaast zijn namens omwonenden [A] en [B] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [C] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [D] .

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1.1
Op 14 maart 2019 heeft [B.V.] B.V. namens vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een gebouw met 78 huurwoningen en een garage ter plaatse van het te slopen kantoor- en kerkgebouw aan de Aaltje Noordewierstraat 199 en Louis Davidsstraat 2 te Den Haag (hierna ook: de Ontmoetingskerk). Het betreft het perceel kadastraal bekend als gemeente [gemeenteplaats] , sectie [X] , nummer [kadastraal nummer] . [B.V.] B.V. is de eigenaresse van dit perceel. De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.2
Verweerder heeft de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd, als bedoeld in paragraaf 3.3 van de Wabo. Op 20 april 2021 heeft verweerder het ontwerpbesluit van
16 april 2021 in het Gemeenteblad gepubliceerd. [2] Dit ontwerpbesluit heeft vanaf 20 april 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eiser heeft hiertegen tijdig een zienswijze ingediend.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft hierbij toepassing gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bouwplan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en aan de welstandscriteria. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar de beantwoording van de ingediende zienswijzen.
Procedurele punten
Belanghebbendheid
3.1
Ambtshalve ziet de rechtbank zich allereerst geplaatst voor de vraag of eiser belanghebbende is.
3.2
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te kunnen worden aangemerkt moet een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit hebben. Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit, mits die gevolgen van enige betekenis zijn. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, zijn de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, van belang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen wegen mee.
3.3
Op basis van de gedingstukken stelt de rechtbank vast dat eiser woonachtig is aan de Pieter de Voisstraat. Deze straat ligt direct achter de planlocatie. Vanwege de planologische uitstraling van het te realiseren gebouw, met name de hoogte, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de verleende vergunning. Eiser is daarom aan te merken als belanghebbende.
De toepasselijkheid van de Crisis- en herstelwet
4. Op het bestreden besluit is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing, zoals ook is vermeld in de brieven van 14 oktober 2021 en 8 maart 2022. Het bouwplan voorziet immers in de bouw van meer dan elf woningen in een aaneengesloten gebied en de omgevingsvergunning is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo verleend (categorie 3.1 van bijlage I bij de Chw). Dit heeft tot gevolg dat na afloop van de beroepstermijn de gronden voor het beroep niet meer aangevuld mogen worden, zoals de rechtbank ook aan eiseres heeft bericht. Desondanks is in de uitnodigingsbrief van de rechtbank van 24 maart 2022 opgenomen dat tot tien dagen voor de zitting nieuwe stukken ingediend mogen worden. Eiser heeft ter zitting in de vorm van pleitaantekeningen een aanvullend stuk ingediend. Vanwege de door de rechtbank veroorzaakte verwarring over de mogelijkheid om nadere stukken in te dienen, zal de rechtbank het ter zitting ingediende stuk in de beoordeling meenemen. De rechtbank ziet deze mogelijkheid omdat het stuk ter zitting door verweerder en vergunninghoudster is bekeken en becommentarieerd.
Omvang van het geding
5.1
Eiser heeft op 10 november 2021 een informatieve brief van verweerder van
8 oktober 2021 bij de rechtbank ingediend. In deze brief worden omwonenden geïnformeerd over de omstandigheid dat het ontwerpbestemmingsplan Waldeck 2021 met ingang van
14 oktober 2021 ter inzage wordt gelegd. Verder wordt toegelicht dat het bouwplan waar deze procedure over gaat (nog) niet in het bestemmingsplan is opgenomen, omdat hier een afzonderlijke procedure over gevoerd gaat worden. Eiser is het oneens met deze keuze van verweerder en stelt dat het bouwplan opgenomen had moeten worden in het nieuwe bestemmingsplan. Zoals de rechtbank ter zitting reeds heeft toegelicht kan de rechtbank alleen de rechtmatigheid van het bestreden besluit toetsen. Toetsing van het ontwerpbestemmingsplan Waldeck 2021 kan daarom geen onderdeel van deze procedure uitmaken. Ook de beoordeling van de sloop van de kerk valt buiten de omvang van dit geding, omdat de beslissing tot sloop geen deel uitmaakt van de verleende omgevingsvergunning.
5.2
Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de warmtepomp, namelijk dat onduidelijk is welk warmtepompsysteem wordt toegepast en dat door verweerder onderzocht had moeten worden wat de effecten hiervan zijn voor de naastgelegen woningen die van dezelfde warmtebron gebruikmaken, valt ook buiten de omvang van deze procedure. In de hier voorliggende aanvraag is geen warmtepomp aangevraagd en in de omgevingsvergunning is het gebruik van een warmtepompsysteem ook niet vergund.
De voorbereiding van het bestreden besluit/participatie
6.1.
Samengevat weergegeven voert eiser aan dat hij als omwonende onvoldoende betrokken is bij de voorbereiding van het bestreden besluit. Er heeft ten onrechte geen participatietraject plaatsgevonden, terwijl dit in dit geval wel op zijn plaats was geweest.
Verweerder heeft klakkeloos de verwachtingen en aannames van vergunninghoudster overgenomen en is akkoord gegaan met het bouwplan zonder dat omwonenden hier iets over te zeggen hadden. Verder is eiser onvoldoende en onjuist geïnformeerd door verweerder en/of vergunninghoudster, onder andere over de gevolgen van het project voor de Pieter de Voisstraat. Ook zijn de zienswijzen in de reactie hierop kort door de bocht en opportunistisch samengevat en zijn vaak onterecht punten uit verschillende zienswijzen samengevoegd. Tot slot lijkt verweerder bij de beantwoording van de zienswijzen sterk te leunen op de input van vergunninghoudster en worden de ingebrachte visies onvoldoende weerlegd. Volgens eiser is het bestreden besluit dan ook onzorgvuldig voorbereid.
6.2
De rechtbank begrijpt dat eiser zich als omwonende betrokken voelt bij de planologische ontwikkelingen in zijn directe omgeving en dat hij meer inspraak had willen hebben. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid te volgen. Zoals reeds in 1.2 is aangegeven, is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze procedure volledig en op de juiste wijze doorlopen. Verder heeft verweerder alle ingediende zienswijzen betrokken in de besluitvorming en beantwoord in het bestreden besluit. Dit is ter zitting door verweerder bevestigd. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de zienswijzen samengevat weergegeven worden. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. [4]
6.3
Ten aanzien van de aangevoerde gronden met betrekking tot de participatie merkt de rechtbank allereerst op dat het feit dat de participatie niet in de door eiser gewenste vorm heeft plaatsgevonden niet betekent dat er helemaal geen participatie heeft plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt dat er meerdere informatiebijeenkomsten en gesprekken tussen vergunninghoudster en omwonenden, al dan niet in de hoedanigheid van actiecomité, hebben plaatsgevonden. Dit wordt door eiser ook niet bestreden. Verder is door vergunninghoudster ter zitting toegelicht dat het oorspronkelijke plan, een woontoren, niet als aanvraag ingediend is, omdat dit plan negatief ontvangen werd door omwonenden tijdens de presentatie. Aan de hand van de door omwonenden geuite bezwaren is vergunninghoudster begonnen met een nieuw ontwerp. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het hier voorliggende bouwplan. Verder blijkt uit het dossier dat op 3 februari 2021 nog een bijeenkomst met de ‘Commissie Ruimte’ heeft plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst heeft het actiecomité haar bezwaren met betrekking tot het bouwplan (opnieuw) kunnen uiten. Gelet op het voorgaande deelt de rechtbank het standpunt van eiser dat geen participatietraject heeft plaatsgevonden en dat omwonenden niet bij de besluitvorming betrokken zijn niet.
6.4
Dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor het plan, zoals eiser ter zitting nogmaals benadrukt heeft, maakt naar het oordeel van de rechtbank ook niet dat het bestreden besluit onzorgvuldig geacht moet worden. Het is vaste rechtspraak dat de enkele omstandigheid dat draagvlak voor de ontwikkeling ontbreekt of dat van draagvlak onvoldoende gebleken is, geen dragend argument kan zijn voor het weigeren van planologische medewerking. Het plan waarvoor vergunning is gevraagd, moet beoordeeld worden op grond van ruimtelijke motieven. [5] Het vorenstaande neemt niet weg dat, bijvoorbeeld op grond van gemeentelijk beleid, van een initiatiefnemer kan worden verlangd dat hij (specifieke) inspanningen verricht die zijn gericht op het informeren van omwonenden en het verwerven of vergroten van maatschappelijk draagvlak voor de gewenste ontwikkeling. Het niet behoorlijk nakomen van een dergelijke verplichting kan voor het bestuursorgaan reden zijn de gewenste medewerking niet te verlenen. [6]
6.5
De rechtbank overweegt dat eiser in dit verband ter zitting heeft verwezen naar de ‘Visie op religieus erfgoed’ (kerkenvisie). Los van de vraag wanneer de kerkenvisie is vastgesteld en of die door verweerder betrokken is bij de besluitvorming, is de rechtbank van oordeel dat dit beleid voor deze procedure niet relevant is. Dit beleid heeft namelijk betrekking op (het onderzoeken van) de herontwikkeling van kerkgebouwen, bijvoorbeeld in de vorm van sloop of herbestemming. In tegenstelling tot wat eiser ter zitting heeft aangevoerd, maakt het slopen dan wel herbestemmen van de Ontmoetingskerk geen onderdeel uit van deze procedure. De rechtbank verwijst in dit verband (eveneens) naar hetgeen zij onder 5.1 heeft opgenomen.
6.6
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit op zorgvuldige wijze is voorbereid.
7. De rechtbank komt nu toe aan de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden.
Wettelijk kader
8. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
(…).
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van – kort gezegd – (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan of (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, een omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd in met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd in met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Het bestemmingsplan
9.1
Ter plaatse van het bouwplan geldt het bestemmingsplan ‘Waldeck’. Het perceel heeft hierin de enkelbestemming ‘Maatschappelijke doeleinden 1’. Qua maatvoering geldt een maximale bouwhoogte van 12 respectievelijk 2 meter.
9.2
Op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de planregels mag het bouwen niet plaatsvinden buiten de op de plankaart aangegeven bebouwings- en/of bestemmingsvlakken, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de planregels zijn de op de plankaart voor ‘Maatschappelijke doeleinden 1’ aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder een verpleeg- en/of verzorgingshuis met bijbehorende woningen. Verder zijn ten behoeve van de bestemming gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, groen-, speel- en parkeervoorzieningen en andere bij de bestemming behorende voorzieningen toegestaan.
In het tweede lid, onder b, van artikel 6.1 van de planregels is bepaald dat de hoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
9.3
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 3, eerste lid, onder a, en artikel 6, eerste lid en tweede lid, onder b, van de planregels. Het geplande gebouw met 78 woningen en een parkeergarage is namelijk niet aan te merken als een maatschappelijke voorziening. Verder wordt de maximale bouwhoogte overschreden en wordt er buiten het bouwvlak gebouwd.
9.4
De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3ᵒ, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder. Verweerder heeft daarbij beleidsruimte. De rechtbank moet die beslissing terughoudend toetsen. Dat wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid van het bestemmingsplan heeft kunnen afwijken en de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. [7]
De ruimtelijke onderbouwing
Verwijzing naar de zienswijze
10 Voor zover eiser verzoekt zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de rechtbank dat, zoals reeds is aangegeven in 7.2, in het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. Uit het alleen verwijzen naar de eerder ingebrachte zienswijze blijkt niet waarom volgens eiser de weerlegging hiervan onjuist zou zijn. [8] De rechtbank gaat daarom alleen in op de beroepsgronden waarin eiser onderbouwt waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist zou zijn.
De welstandseisen
11.1
Eiser voert aan dat het te realiseren appartementencomplex stedenbouwkundig gezien niet passend is, vanwege de kolossale omvang. Het toekomstige gebouw sluit niet aan op de omliggende bebouwing, stelt hij.
11.2
De rechtbank vat de beroepsgrond van eiser zo op dat hij betoogt dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De conclusie van verweerder dat geen sprake is van strijd met de welstandseisen is volgens eiser niet gebaseerd op een deugdelijke motivering.
11.3
De rechtbank overweegt dat uit het bestreden besluit volgt dat de welstandscommissie het bouwplan getoetst heeft aan de Welstandsnota. [9] Na eerst twee keer negatief geadviseerd te hebben, heeft de welstandscommissie op 18 december 2019 het hier voorliggende bouwplan geaccordeerd. De welstandscommissie vindt het aangepaste ontwerp, waarbij gebruik wordt gemaakt van een grijze, gemêleerde steen in combinatie met licht voegwerk, voldoende aansluiten op de omliggende bebouwing. Dit laatste, positieve advies van de welstandscommissie heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
11.4.
Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf blijft liggen, mag verweerder op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies hoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [10]
11.5
In alleen het betoog van eiser dat hij een andere mening is toegedaan dan de welstandscommissie ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet van dat advies heeft mogen uitgaan en dat verweerder dit advies dus niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Het advies van de welstandscommissie maakt concreet dat de redelijke eisen van welstand zich niet tegen verlening van een omgevingsvergunning verzetten. Eiser heeft geen contra-expertise aan zijn standpunten ten grondslag gelegd. Evenmin heeft hij concrete, toetsbare aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan getwijfeld zou moeten worden aan de zorgvuldigheid, begrijpelijkheid of conclusies van het welstandsadvies. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Alternatief plan
12.1
Eiser voert aan dat de Ontmoetingskerk een kans tot herbestemmen had moeten krijgen. Hij stelt dat Loosduinen Loosduinen niet meer is zonder de Ontmoetingskerk. Indien nieuwe woningbouw noodzakelijk zou zijn, dan zouden grondgebonden eengezinswoningen passender zijn dan een kolossaal flatgebouw, aldus eiser.
12.2
Het is vaste jurisprudentie [11] dat verweerder moet beslissen op de aanvraag om een omgevingsvergunning zoals deze is ingediend, inclusief de daarin opgenomen locatie. Dat betekent onder meer dat, als het project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven alleen tot weigering van de vergunning kan leiden, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. Voor zover eiser met de stelling dat grondgebonden eengezinswoningen passender zouden zijn een alternatief plan heeft willen voorstellen, overweegt de rechtbank dat niet op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van het door eiser voorgestelde alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Ook is niet op voorhand duidelijk dat derden tegen dit plan geen bezwaren zullen hebben. Het betoog faalt in zoverre.
Privacy en uitzicht
13.1.
Volgens eiser heeft het bouwplan een onevenredige aantasting van zijn privacy en een belemmering van zijn uitzicht tot gevolg. Het toekomstige appartementencomplex komt namelijk op slechts vier meter afstand van zijn achtertuin, waardoor hij geen uitzicht meer zal hebben. Daarnaast zullen de toekomstige flatbewoners direct zicht hebben op de tuin dan wel achtergevel van eiser. Dit is in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW), aldus eiser.
13.2
Verweerder erkent dat niet uitgesloten is dat de toekomstige bewoners van de flat vanuit hun woningen in meerdere of mindere mate inkijk zullen hebben in de tuin en/of woning van eiser. In de beantwoording van de zienwijzen geeft verweerder ook aan dat het mogelijk is dat het bouwplan enige vermindering van de privacy met zich brengt.
13.3
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet hoeft te worden gevreesd voor een zodanige aantasting van de privacy/woon- en leefomgeving dat verweerder de vergunning niet had mogen verlenen. Hierbij is van belang dat geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering. Ter zitting is tussen partijen besproken dat het toekomstige appartementencomplex op zes meter afstand van de percelen van omwonenden gerealiseerd zal gaan worden. Dit betekent dat artikel 5:50, eerste lid, van het BW niet van toepassing is.
13.4
Verder acht de rechtbank van belang dat er naar vaste rechtspraak geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht. [12] Enig verlies van privacy en ruimtegevoel door het bouwplan is nu eenmaal niet volledig uit te sluiten, omdat de woningen van omwonenden, waaronder die van eiser, gelegen zijn in een stedelijke omgeving. [13] Onder de huidige omstandigheden acht de rechtbank het redelijk dat verweerder de invloed van het bouwplan op de privacy en het uitzicht van eiser minder zwaar heeft laten wegen dan het belang van vergunninghoudster bij verlening van de gevraagde omgevingsvergunning. Het betoog van eiser slaagt dan ook niet.
Geluid
14.1
Eiser vreest voor geluidsoverlast afkomstig van de balkons en de fietsenstalling. Hij verwacht dat de geluidshinder van de te bouwen woningen aanzienlijk erger zal zijn dan van woningen in het algemeen bij normaal gebruik.
14.2
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit op dit punt gebaseerd is op een akoestisch onderzoek van Cauberg Huygen van 2 oktober 2019. Hieruit blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Aaltje Noordewierstraat en de Louis Davidsstraat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden maar de maximale ontheffingswaarde niet. Geadviseerd wordt derhalve om voor deze straten een hogere waarden aan te vragen. Voor de overige straten geldt dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. Tot slot wordt geconcludeerd dat alle woningen over ten minste één geluidluwe gevel beschikken. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan dit akoestisch onderzoek dan wel de naar aanleiding van dit onderzoek getrokken conclusies. Eiser heeft zijn vrees dat sprake zal zijn van ernstige geluidsoverlast op geen enkele wijze onderbouwd. De enkele stelling dat sprake zal zijn van geluidsoverlast is onvoldoende om het rapport van een onafhankelijke deskundige te ontkrachten. Het had op de weg van eiser gelegen om zijn standpunt aan de hand van feiten of een contra-expertise te onderbouwen. Het betoog faalt derhalve.
14.3
Verder overweegt de rechtbank dat de Wet geluidhinder geen verplichting kent om de geluidsproductie door het gebruik van een gebouw en de effecten daarvan op de naastgelegen woningen te onderzoeken. In het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) is een dergelijke verplichting ook niet opgenomen. Het Bouwbesluit ziet alleen op (geluids)overlast die wordt veroorzaakt door bouwwerkzaamheden. Eventuele geluidsoverlast veroorzaakt door het gebruik van de woningen, betreft een handhavingskwestie. Dit betekent dat het betoog van eiser faalt.
Parkeren
15.1
Eiser voert aan dat het uitgevoerde parkeeronderzoek niet onafhankelijk is en dat de door verweerder vastgestelde parkeerdruk van minder dan 80% ongeloofwaardig is. Uit het in 2016 door verweerder uitgevoerde parkeeronderzoek blijkt namelijk dat de parkeerdruk rondom de Ontmoetingskerk meer dan 100% is. Daarnaast wordt het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende parkeeronderzoek betwist door de door omwonenden verrichte tellingen.
15.2
Uit het verweerschrift en de ruimtelijke onderbouwing volgt dat de parkeervraag in dit geval berekend is op 60 parkeerplaatsen en dat het bouwplan in 54 parkeerplaatsen kan voorzien. Dit betekent dat er een vraag is naar 6 parkeerplaatsen die niet op het eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Verweerder heeft toegelicht dat in de Nota Parkeernormen Den Haag (parkeernota) de mogelijkheid opgenomen is om parkeerplaatsen op de openbare straat te benutten om te voorzien in de parkeerbehoefte. De openbare straat mag worden benut om parkeerbehoefte te faciliteren wanneer de huidige parkeerdruk onder de 80% ligt. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de parkeerdruk door de ontwikkeling niet boven de 80% stijgt en de parkeerplaatsen op niet meer dan 500 meter afstand gelegen zijn. Volgens verweerder voldoet het bouwplan aan het parkeerbeleid. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het in zijn opdracht verrichte parkeeronderzoek door Mobycon. Hieruit zou blijken dat de parkeerbezettingsgraad in de nabije omgeving van de planlocatie minder dan 80% is. Volgens verweerder heeft de afdeling Mobiliteit het plan om de 6 ontbrekende parkeerplaatsen in de openbare ruimte te zoeken akkoord bevonden en zal de parkeerdruk ook inclusief deze parkeerplaatsen onder de 80% blijven.
15.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om voornoemd parkeeronderzoek niet te volgen. De door eiser gegeven onderbouwing is onvoldoende voor twijfel aan de juistheid van dit parkeeronderzoek. De door omwonenden verrichte tellingen zijn niet gelijk te stellen met een door een deskundige verricht parkeeronderzoek en leggen om die reden onvoldoende gewicht in de schaal. Eiser heeft bovendien niet toegelicht hoe de tellingen verricht zijn en wanneer en hoe vaak deze hebben plaatsvonden. Hij heeft op geen enkele wijze een onderbouwing gegeven voor zijn standpunt dat de parkeerdruk veel hoger is dan door verweerder wordt aangenomen. De door eiser getrokken conclusie is daardoor niet verifieerbaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden aangenomen dat de parkeerdruk rondom de planlocatie minder dan 80% is. Dit betekent dat het bouwplan voldoet aan het gemeentelijke parkeerbeleid. Eisers verwijzing naar een in 2016 uitgevoerd parkeeronderzoek en de uitkomsten daarvan, kan niet leiden tot een ander oordeel. Dit onderzoek dateert namelijk van ruim voor indiening van het hier voorliggende bouwplan. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de gevraagde omgevingsvergunning kunnen verlenen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van
mr.R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2022.
De rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarom u het er niet eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Gemeenteblad 2021, 281699.
2.Gemeenteblad 2021, 122301.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 20 april 2022, ECLI:NLRVS:2022:1159 en 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:967.
4.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3095.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2007.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4209.
7.Zie voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:866.
8.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:942 en 21 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2909.
9.Welstandsnota Den Haag 2017.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 20222, ECLI:NL:RVS:2022:645,en 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:68.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 2 maart 20222, ECLI:NL:RVS:2022:645, en 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1994.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:708, en 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3095.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:708.