In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Albanese man die homoseksueel is. De man had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris had Albanië aangewezen als veilig land van herkomst, maar de eiser betwistte deze aanwijzing, vooral voor LHBTI-personen. Hij voerde aan dat hij in Albanië gediscrimineerd en mishandeld was vanwege zijn seksuele geaardheid en dat de situatie voor LHBTI-personen in Albanië verslechterd was, vooral door de COVID-pandemie.
De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 17 mei 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd dat Albanië als veilig land van herkomst kon worden aangewezen voor LHBTI-personen. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er geen relevante en wezenlijke wijzigingen in de veiligheidssituatie voor LHBTI-personen in Albanië waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de eiser werden vergoed.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om een deugdelijke motivering te geven bij de aanwijzing van een veilig land van herkomst, vooral voor kwetsbare groepen zoals LHBTI-personen. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Albanië niet veilig genoeg is voor de eiser, die zijn seksuele geaardheid niet kan openbaren zonder risico op vervolging of geweld.