ECLI:NL:RBDHA:2022:5810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
NL22.7527
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van homoseksuele Albanese man afgewezen; rechtbank vernietigt besluit en oordeelt dat Albanië geen veilig land van herkomst is voor LHBTI-personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Albanese man die homoseksueel is. De man had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris had Albanië aangewezen als veilig land van herkomst, maar de eiser betwistte deze aanwijzing, vooral voor LHBTI-personen. Hij voerde aan dat hij in Albanië gediscrimineerd en mishandeld was vanwege zijn seksuele geaardheid en dat de situatie voor LHBTI-personen in Albanië verslechterd was, vooral door de COVID-pandemie.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 17 mei 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd dat Albanië als veilig land van herkomst kon worden aangewezen voor LHBTI-personen. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er geen relevante en wezenlijke wijzigingen in de veiligheidssituatie voor LHBTI-personen in Albanië waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de eiser werden vergoed.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om een deugdelijke motivering te geven bij de aanwijzing van een veilig land van herkomst, vooral voor kwetsbare groepen zoals LHBTI-personen. De rechtbank concludeerde dat de situatie in Albanië niet veilig genoeg is voor de eiser, die zijn seksuele geaardheid niet kan openbaren zonder risico op vervolging of geweld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7527

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluit van 21 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens geldt dit besluit als een terugkeerbesluit, is aan eiser een vertrektermijn onthouden en is aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.7528, op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Visser-Bekteshi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Albanese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1997.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en daardoor in Albanië gediscrimineerd en mishandeld werd, waaronder geduwd, geslagen en uitgescholden. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij gedwongen was om zijn homoseksuele geaardheid en zijn relatie geheim te houden.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Seksuele gerichtheid
3. Problemen vanwege seksuele gerichtheid
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat alle elementen geloofwaardig zijn, maar dat ze niet zwaarwegend genoeg zijn om tot een asielvergunning te leiden. Albanië is een veilig land van herkomst, waardoor het vermoeden bestaat dat eiser niet hoeft te vrezen voor problemen die het verlenen van een asielvergunning rechtvaardigen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Albanië ten aanzien van hem haar verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft zich namelijk nooit tot de Albanese autoriteiten gewend om bescherming te vragen voor zijn problemen. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het in zijn geval gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is om bescherming te vragen van de autoriteiten. Verweerder concludeert daarom dat eisers asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet deugdelijk gemotiveerd heeft dat de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst, na de herbeoordeling van mei 2021, kan worden volgehouden jegens LHBTI-personen en dus ook hemzelf als homoseksuele man. In 2020 is namelijk sprake geweest van een verslechtering in de behandeling van LHBTI-personen in Albanië vanwege de COVID-pandemie. Verweerder heeft deze verslechtering niet kenbaar bij zijn herbeoordeling betrokken. Eiser wijst in dat kader naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De uitzondering van LHBTI-personen van de aanwijzing ‘veilig land van herkomst’
4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021 [2] volgt dat, voordat verweerder een land als een veilig land van herkomst kan aanwijzen, hij moet onderzoeken of, gelet op de toepasselijke regelgeving in het land, algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] plaatsvindt. Hij moet hierbij de juridische en feitelijke situatie in het land onderzoeken. [4] De staatssecretaris moet niet alleen onderzoeken of er wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en het voor de autoriteiten in dat land mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden, maar hij moet ook onderzoeken of de wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast en bescherming ook daadwerkelijk wordt geboden. [5]
4.1.
Verder is vereist dat de staatssecretaris de herbeoordeling inzichtelijk motiveert om te verzekeren dat een vreemdeling daartegen kan opkomen en dat deze daadwerkelijk, effectief en zonder terughoudendheid door de bestuursrechter kan worden getoetst. Dit met het oog op de belangen die het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM beogen te beschermen. [6] De staatssecretaris moet dus ook over het nieuwe onderzoek, dat ten grondslag ligt aan de herbeoordeling, een kenbare en deugdelijke verantwoording afleggen. Hij moet een motivering geven over de door hem bij de aanwijzing gebruikte informatie en hoe hij daaruit de conclusie heeft getrokken dat een land in het licht van de maatstaven van artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 een veilig land van herkomst blijft. [7]
4.2.
Als de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat er sinds de aanwijzing of eerdere herbeoordeling zich geen aanmerkelijke wijzigingen in de situatie in dat land hebben voorgedaan, zal hij bij de herbeoordeling in veel gevallen kunnen volstaan met een korte uitleg onder verwijzing naar de door hem daarvoor gebruikte bronnen en een verwijzing naar de aanwijzing of eerdere herbeoordeling. Als er indicaties zijn dat er wel relevante en wezenlijke wijzigingen in de veiligheidssituatie hebben plaatsgevonden, dan zal de motivering van de staatssecretaris uitgebreider moeten zijn en meer inzicht moeten bieden in de manier waarop hij het onderzoek naar die ontwikkelingen heeft verricht en aan de hand van welke bronnen hij dit heeft gedaan. [8]
5. Uit de bronnen die zijn gebruikt bij de herbeoordeling van 11 juni 2021 blijkt dat de LHBTI-gemeenschap het slachtoffer blijft van wijdverbreide discriminatie. ILGA schrijft dat LHBTI-personen worden gediscrimineerd bijvoorbeeld wanneer het gaat om toegang tot de gezondheidszorg, onderwijs, justitie, werkgelegenheid en huisvesting. Daarnaast heeft er in 2020 een sterke toename van geweld jegens LHBTI-personen plaatsgevonden. ILGA geeft aan dat uit een enquête van Aleanca is gebleken dat een op de twee LHBTI-personen te maken heeft met psychologisch geweld en pesten en een op vijf met seksuele intimidatie. Slechts 7% van de ondervraagden meldde gevallen van geweld of discriminatie bij de autoriteíten. Albanië zou een goed voorbeeld zijn van het verschil tussen wetgeving op papier en de realiteiten die door LHBTI-personen in hun dagelijks leven worden ervaren.
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift en op zitting toegelicht dat uit deze bronnen blijkt dat er sprake is van een verslechtering van de situatie waarin LHBTI-personen verkeren in Albanië, maar dat deze verslechtering niet wezenlijk is. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de bronnen niet onderbouwen dat de situatie van LHBTI-personen blijvend is verslechterd, omdat deze verslechtering door de destijds geldende COVID-maatregelen in Albanië zou zijn ingegeven. Verweerder betoogt namelijk dat in de recente jaarrapporten van ILGA weliswaar gesproken wordt over een aanzienlijke toename van incidenten ten aanzien van LHBTI-personen in Albanië, maar dat deze conclusie telkens gekoppeld is aan de gevolgen van de strenge COVID-maatregelen. Verweerder overweegt dat het niet gebleken is dat de strenge COVID-maatregelen nog steeds gelden in Albanië en dat er geen indicaties zijn dat de LHBTI-gemeenschap nog steeds lijdt onder de negatieve consequenties van deze destijds geldende strenge COVID-maatregelen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de aanwijzing van Albanië als een veilig land van herkomst ten aanzien van de LHBTI-personen kan worden voortgezet. De motivering van verweerder in zijn herbeoordeling is niet in lijn met de voorwaarden van de Afdeling zoals hierboven uiteengezet. Uit de herbeoordeling van 11 juni 2021 blijkt namelijk niet door welke informatie de conclusie wordt gedragen dat de situatie van LHBTI-personen zorgwekkend is, maar dat er geen sprake is van een wezenlijke achteruitgang op dit terrein. Deze stelling wordt nergens in de herbeoordeling gemotiveerd. Dit terwijl de discriminatie van LHBTI-personen in de toegang tot justitie in combinatie met een lage bereidheid onder deze groep om gevallen van discriminatie en geweld te melden bij de autoriteiten, juist een belangrijke indicatie is dat er mogelijk wel relevante en wezenlijke wijzigingen in de veiligheidssituatie hebben plaatsgevonden. Het mag daarom van verweerder verwacht worden dat zijn motivering in de herbeoordeling op dit punt uitgebreider is en meer inzicht biedt in de manier waarop hij het onderzoek naar die ontwikkelingen heeft verricht en aan de hand van welke bronnen hij dit heeft gedaan. Nu verweerder dit niet heeft gedaan is de herbeoordeling op dit punt onvoldoende kenbaar gemotiveerd en daarmee niet toetsbaar voor de rechtbank.
7.1.
Gelet op de vorenstaande conclusie kan ook de stelling van verweerder niet worden gevolgd dat eiser niet heeft aangetoond dat het gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is om bescherming te vragen bij de autoriteiten of andere geëigende instanties bij problemen vanwege zijn seksuele geaardheid. Het is immers voor de rechtbank niet inzichtelijk geworden op welke feiten en omstandigheden verweerder dit standpunt stoelt. Dat eiser voor vertrek geen ernstige problemen zou hebben gehad vanwege zijn seksuele geaardheid leidt evenmin tot een ander oordeel. Eiser heeft onbetwist gesteld dat hij altijd gedwongen was om zijn seksuele gerichtheid verborgen te houden om problemen te voorkomen. Het is vaste jurisprudentie dat deze terughoudendheid niet mag worden verlangd.
7.2.
Wat betreft de stelling van verweerder dat de verslechtering van de situatie van LHBTI-personen niet blijvend is, omdat deze voornamelijk is veroorzaakt door de strenge COVID-maatregelen die nu niet meer gelden, volgt de rechtbank dit betoog niet. Het volgt nergens uit dat verweerder, om een groep uit te zonderen van de aanwijzing ‘veilig land van herkomst’ moet onderzoeken of er sprake is van een blijvende achteruitgang van de situatie van deze groep.
7.3.
Gelet op het vorenstaand concludeert de rechtbank dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat Albanië voor de LHBTI-personen in het algemeen dan wel specifiek voor eiser een veilig land van herkomst is.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
9. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet zij aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.